ECLI:NL:CRVB:2019:1573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
17/1681 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van CAK over buitenlandbijdrage en voorlopige jaarafrekening zorgverzekering

Op 8 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant die in Duitsland woont en een pensioen ontvangt van de Sociale verzekeringsbank (Svb) en andere pensioenfondsen. De zaak betreft de berekening van de buitenlandbijdrage die appellant verschuldigd is op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor zorg in zijn woonland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CAK, dat de buitenlandbijdrage voor 2014 had vastgesteld op € 1.179,41 na verrekening van een eerder ingehouden bedrag. Het CAK had de berekening gebaseerd op inkomensgegevens van de Belastingdienst, maar de appellant betwistte deze berekening en stelde dat bepaalde nabetaalde bedragen niet in aanmerking genomen mochten worden.

De Raad constateerde dat het CAK niet in staat was om de verschillen tussen de verschillende inkomensgegevens en de voorlopige jaarafrekening voldoende te verklaren. Hierdoor was de berekening van het nog te betalen bedrag onvoldoende onderbouwd. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit van het CAK werd vernietigd en het eerdere besluit van 4 september 2015 werd herroepen. Tevens werd CAK veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 512,- werden begroot, en moest CAK het griffierecht van € 170,- vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige en transparante berekeningen door het CAK, vooral in situaties waarin buitenlandse zorg en bijdragen aan de orde zijn. De Raad heeft ook aangegeven dat de herrekening van het jaarinkomen in 2014 niet verder besproken hoeft te worden, gezien de vernietiging van het bestreden besluit.

Uitspraak

17.1681 ZVW

Datum uitspraak: 8 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2017, 16/1765 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Vervolgens heeft mr. A.B.M. Pessers, advocaat, zich als gemachtigde voor appellant gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pessers. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant (geboren in 1947) woont in Duitsland en ontvangt van de Sociale verzekeringsbank (Svb) een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en pensioenen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en van de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn.
1.2.
CAK heeft appellant bij besluit van 9 oktober 2014 op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 vanaf 3 april 2014 als verdragsgerechtigde aangemerkt waardoor appellant recht heeft op zorg in zijn woonland (Duitsland), ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage). Het bevoegde orgaan, Barmer GEK in Duitsland, heeft door middel van het E-121 formulier op 1 december 2014 bevestigd dat appellant met ingang van 3 april 2014 in Duitsland is ingeschreven voor medische zorg en dat de kosten voor die zorg ten laste van Nederland komen.
1.3.
CAK heeft bij besluit van 4 september 2015 aan appellant een voorlopige jaarafrekening over 2014 toegezonden, waarbij de buitenlandbijdrage over de periode 3 april 2014 tot en met 31 december 2014 is vastgesteld op € 1.585,15. Na verrekening van € 405,74 als inhouding resteert een te betalen bedrag van € 1.179,41.
1.4.
Bij besluit van 23 december 2015 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 september 2015 ongegrond verklaard. Daarbij heeft CAK toegelicht dat het jaarinkomen van € 24.528,- is gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst. Dat bedrag is herleid naar een periode van acht maanden omdat appellant enkel over de periode mei 2014 tot en met december 2014 een buitenlandbijdrage verschuldigd is.
1.5.
In de print van de van de Belastingdienst afkomstige loongegevens, de zogenaamde Fibase-gegevens van 5 mei 2015, is vermeld dat appellant in het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 bedragen van € 18.634,-, € 1.472,- en € 4.422,- heeft ontvangen en dat op het bedrag van € 4.422,- een bedrag van € 239,- aan bijdrage Zvw is ingehouden.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. CAK is bij het opstellen van de voorlopige afrekening voor 2014 terecht uitgaan van de door de Belastingdienst aangeleverde bruto inkomensgegevens. Dat een deel van het van de Svb in 2014 ontvangen pensioen betrekking heeft op een nabetaling over 2013, maakt dat niet anders. Het niet meerekenen van de nabetaling over 2013 is in strijd met artikel 43, eerste en tweede lid, van de Zvw. Evenmin slaagt de beroepsgrond dat bij de berekening van de buitenlandbijdrage moet worden uitgegaan van een lager bedrag aan ABP-pensioen, zijnde € 844,08. In de door appellant overgelegde jaaropgave 2014 van het ABP is een bedrag van € 1.472,- vermeld. Daarvan is CAK bij de berekening van de buitenlandbijdrage 2014 uitgegaan. Appellant heeft niet met stukken onderbouwd dat in plaats van het bedrag van € 1.472,- van een bedrag van € 844,- zou moeten worden uitgegaan.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het door het ABP in maart 2014 nabetaalde bedrag over 2013 als het in 2014 nabetaalde bedrag aan AOW over 2013 niet mag worden meegenomen in de grondslag voor de berekening van de buitenlandbijdrage, omdat hij eerst vanaf 3 april 2014 verdragsgerechtigd en bijdrageplichtig was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
De Raad constateert – zoals ook ter zitting van de Raad is besproken – dat CAK nog geen definitieve jaarafrekening voor 2014 heeft vastgesteld, dat de Belastingdienst nog geen aanslag inkomstenbelasting dan wel een beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi-beschikking) over 2014 heeft vastgesteld en dat de Zvw geen verplichting tot het vaststellen van een voorlopige jaarafrekening kent. Verder stelt de Raad vast dat in de voorlopige jaarafrekening over 2014 een bedrag aan ingehouden buitenlandbijdrage van € 405,74 is vermeld terwijl in de overgelegde print van de Fibase-gegevens een bedrag van € 239,- aan ingehouden buitenlandbijdrage wordt genoemd. Voorts bevat deze print geen inhouding van een buitenlandbijdrage op het AOW-pensioen en het ABP-pensioen, terwijl de jaaropgave van de Svb een bedrag aan ingehouden buitenlandbijdrage van € 389,- en de jaaropgave van het ABP € 6,- aan ‘bijdrage Zvw buitenland’ en € 13,- als ‘bijdrage AWBZ’ vermeldt.
4.2.
Nu CAK de verschillen tussen de print van de Fibase-gegevens, de jaaropgaven en de bij de voorlopige jaarafrekening over 2014 in aanmerking genomen ingehouden buitenlandbijdrage niet – ook niet ter zitting van de Raad – heeft kunnen verklaren, is de berekening van het nog te betalen bedrag van de voorlopige jaarafrekening 2014 onvoldoende onderbouwd.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 4 september 2015 herroepen.
4.4.
Het geschilpunt over de herrekening van het jaarinkomen in 2014 naar de periode van verdragsgerechtigdheid kan gelet op het voorgaande buiten bespreking blijven (ter voorlichting van partijen zij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 17 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1985.
5. De Raad ziet aanleiding CAK te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden voor rechtsbijstand begroot op € 512,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 december 2015 en herroept het besluit van
4 september 2015;
- veroordeelt CAK in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 512,-;
- bepaalt dat CAK aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) W.M. Swinkels
lh