ECLI:NL:CRVB:2019:1554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet gemelde wijziging van woonadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had op 4 maart 2017 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet, met als gewenste ingangsdatum 1 februari 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had de aanvraag afgewezen, omdat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een medebewoner. Na een gedeeltelijke toekenning van bijstand, heeft het college deze bijstand per 1 juni 2017 ingetrokken, omdat de appellant niet had gemeld dat hij niet meer op het opgegeven adres woonde.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht moest worden toegekend. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet had aangetoond dat er dergelijke bijzondere omstandigheden bestonden. Bovendien was het onduidelijk of de appellant recht had op bijstand in de periode van 1 juni tot en met 30 juni 2017, omdat hij zijn gewijzigde woonsituatie niet tijdig had gemeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.