ECLI:NL:CRVB:2019:1552
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een maatwerkvoorziening voor vervoer op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1973, een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam voor een maatwerkvoorziening voor vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen, vanwege verschillende lichamelijke klachten. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, met de stelling dat appellant kan voorzien in zijn vervoersbehoefte met een scootmobiel en het aanvullend openbaar vervoer (AOV) in combinatie met de scootmobiel. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) als inzichtelijk en zorgvuldig heeft beoordeeld.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de combinatie van de scootmobiel en het AOV-alleenreizend geen adequate oplossing biedt voor zijn vervoersprobleem, vooral vanwege zijn longklachten en de wachttijden bij het AOV. De Raad voor de Rechtspraak heeft het medisch advies van het IAB opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de combinatie van de scootmobiel en het AOV-alleenreizend inderdaad een adequate oplossing biedt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar het beroep tegen het nadere besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het college in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 3.600,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden het eens waren over de beslissing.