Het besluit van 6 juli 2015 is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 augustus 2016 (bestreden besluit). Aan het bestreden besluit heeft de staatssecretaris, in aanvulling op de onder 1.6. genoemde gedragingen, overwogen dat:
sub a. de omstandigheid dat de berichten zijn verstuurd in een periode van grote stress en paniek en dat de strafrechter appellant niet heeft veroordeeld voor belaging daar niet aan kan afdoen;
sub c. de strafrechter smaadschrift vanwege de verspreiding van deze brief bewezen heeft verklaard;
sub d. dit appellant niet langer wordt tegengeworpen;
sub e. de strafrechter dit bewezen heeft verklaard;
Voorts heeft de staatssecretaris aan het bestreden besluit de volgende gedraging ten grondslag gelegd:
h. appellant heeft tweede aangeefster gebeten en geslagen met een bijtplek en een
gescheurd trommelvlies tot gevolg. De strafrechter heeft appellant ter zake van het
slaan op het oor ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer
en het door appellant uitgeoefende geweld proportioneel is geacht. De strafrechter
heeft bewezen verklaard dat appellant de tweede aangeefster in haar arm heeft
gebeten. In het ambtenarenrecht gelden echter niet de in het strafrecht van toepassing
zijnde zeer strikte bewijsregels. De staatssecretaris heeft de gedragingen vastgesteld op
basis van de foto’s, camerabeelden en de door de betrokken personen afgelegde
verklaringen.
De staatssecretaris heeft alle gedragingen afzonderlijk van elkaar gekwalificeerd als wangedrag en het wangedrag toerekenbaar geacht.
4.1.1.Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.