ECLI:NL:CRVB:2019:1499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
17/6195 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K. Kuster, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar WGA-vervolguitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de vastgestelde beperkingen van appellante correct waren. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar medische toestand ernstiger was dan door het Uwv was vastgesteld en dat er meer beperkingen zouden moeten worden erkend. Het Uwv had echter bevestigd dat de medische beoordeling juist was en dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig te werk was gegaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De beperkingen van appellante waren in overeenstemming met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de medische informatie die beschikbaar was, ondersteunde de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante medische gegevens aan te leveren als zij hun standpunt willen onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd en de zaak afgesloten.

Uitspraak

17.6195 WIA

Datum uitspraak: 2 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2017, 16/6718 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Kuster, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 24 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 28 januari 2013 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37%. Bij besluit van 25 november 2013 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 24 juli 2013 ongegrond verklaard. Deze besluitvorming staat na een procedure in beroep en hoger beroep in rechte vast (zie de uitspraak van de Raad van 22 december 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:4493). Met ingang van 28 augustus 2014 is het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering geëindigd en is die uitkering omgezet in een WGA‑vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
1.2.
Op 22 mei 2015 heeft appellante een melding verslechterde gezondheid gedaan, waarbij zij te kennen heeft gegeven dat haar gezondheidstoestand met ingang van 13 april 2015 is verslechterd wegens toename van pijnklachten aan de rug, handen, bekken en psychische problematiek
.Na onderzoek door een verzekeringsarts die de – ongewijzigde – beperkingen van appellante heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2016 heeft het Uwv bij besluit van 9 februari 2016 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd. Appellante blijft onveranderd 35 tot 45% arbeidsongeschikt.
1.3.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische beoordeling per de datum in geding bevestigd. In verband met een neurologische aandoening is met ingang van 1 januari 2016 een aanvullende beperking in de FML opgenomen. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 februari 2016 bij besluit van 31 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen, waarbij alle beschikbare medische informatie kenbaar door de verzekeringsartsen is betrokken bij de medische beoordeling. De door appellante ingezonden medische informatie van bedrijfsarts T. den Daas, het huisartsenjournaal, de informatie van de behandelaar bij PsyQ, van de neuroloog en van de internist ziet niet op de medische situatie van appellante rond april 2015, de datum die in deze procedure ter beoordeling voorligt. Voor het aannemen van meer beperkingen dan vastgesteld in de FML bestaat geen grond. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft gevolgd dat de medische toestand van appellante minder ernstig was dan een jaar later, omdat inherent is aan de aandoeningen van appellante dat deze na verloop van tijd verslechteren. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij van huisarts is gewisseld, omdat haar oude huisarts een verkeerde diagnose heeft gesteld en een onjuiste behandeling heeft ingezet. Appellante heeft de Raad verzocht om raadpleging van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen. Deze artsen hebben onderzoek verricht en informatie bij de behandelend sector opgevraagd. De verkregen informatie is kenbaar bij de beoordeling meegewogen.
4.2.
Verder heeft de rechtbank ook met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De voorhanden zijnde medische informatie bevat geen aanwijzingen dat de belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld in de FML van 15 augustus 2016, overschat is. Met de lichamelijke klachten, waaronder de rug- en gewrichtsklachten van appellante, is rekening gehouden. Nu de beperkingen van appellante in de onder overweging 1.1 vermelde procedure over de einde wachttijd, 28 januari 2013, mede na raadpleging van een onafhankelijk deskundige in rechte is bevestigd, bestaat geen aanleiding om de beoordeling per 13 april 2015 voor onjuist te houden. Appellante heeft geen medische gegevens in geding gebracht waaruit blijkt van een toename van beperkingen per die datum. De slaapaandoening, die de neuroloog in 2016 heeft gediagnosticeerd, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de diagnose eerst in 2016 is gesteld en niet is gebleken dat deze aandoening reden is geweest voor de melding verslechterde gezondheid in mei 2015.
4.3.
In wat appellante heeft aangevoerd, wordt geen reden gezien tot twijfel aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen. Voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige bestaat geen aanleiding.
4.4.
Ten slotte wordt overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies afdoende heeft gemotiveerd.
4.5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D.S. Barthel

VC