ECLI:NL:CRVB:2017:4493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
14/4626 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, die met rugklachten is uitgevallen voor haar werkzaamheden als secretaresse, heeft een aanvraag ingediend voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante een mate van arbeidsongeschiktheid van 37% heeft en heeft haar recht op uitkering per 28 januari 2013 vastgesteld. Appellante is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Ze heeft rapporten overgelegd van haar verzekeringsarts, die haar volledig arbeidsongeschikt acht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de door het Uwv ingeschakelde revalidatiearts, drs. W.C.G. Blanken, als deskundige benoemd. Blanken concludeert dat de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct zijn. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om een onafhankelijk verzekeringsarts te raadplegen en dat de geduide functies passend zijn voor appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.

De uitspraak is gedaan op 22 december 2017 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

14/4626 WIA
Datum uitspraak: 22 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 juli 2014, 14/163 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Laurman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 16 september 2014 heeft mr. J.P. Vandervoodt, advocaat, als opvolgend gemachtigde aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De door de Raad als deskundige benoemde revalidatiearts, drs. W.C.G. Blanken, heeft op
17 juli 2017 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hierop hun zienswijze gegeven.
Namens appellante is een medisch stuk ingezonden, waarop het Uwv een reactie heeft gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. K. Kuster, kantoorgenoot van mr. Vandervoodt. Het Uwv heeft zich – met bericht – niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met rugklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als secretaresse voor 32 uur per week. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft bij onderzoek forse rugafwijkingen geconstateerd en appellante aangewezen geacht op lichte, wat afwisselende arbeid, waarbij lopen, zitten en/of kort staan kunnen worden afgewisseld. Vanwege de pijnklachten is de concentratie wat verminderd. Nadat de verzekeringsarts de beperkingen heeft vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft de arbeidsdeskundige bij onderzoek vastgesteld dat appellante ongeschikt is voor de maatgevende arbeid, maar geschikt voor passende functies. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37%. Bij besluit van 24 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 28 januari 2013 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.2.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zij acht zichzelf volledig arbeidsongeschikt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van verzekeringsarts T. den Daas van 1 oktober 2013 overgelegd. Bij besluit van 25 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 juli 2013 onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante een nader rapport van Den Daas van 17 januari 2014 ingezonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft desgevraagd op 10 april 2014 nadere medische informatie van de huisarts verkregen. Daarin is aanleiding gezien om in verband met astma een aanvullende beperking in de FML van 16 april 2014 op te nemen bij beoordelingspunt 3.9. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat dit aspect in de voorgehouden functies niet voorkomt. Vervolgens hebben partijen hierover nadere stukken gewisseld. Appellante heeft de rechtbank verzocht om een onafhankelijk verzekeringsarts als deskundige te benoemen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat bij appellante geen sprake is geweest van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden en geoordeeld dat geen reden bestaat om de beperkingen, als vastgelegd in de FML door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Reden voor het raadplegen van een onafhankelijk verzekeringsarts ziet de rechtbank niet. Ten slotte worden ook de geduide functies als passend aangemerkt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet zonder raadpleging van een onafhankelijk arts tot haar oordeel heeft kunnen komen. Verder heeft appellante gesteld dat de rechtbank te weinig waarde heeft gehecht aan het feit dat appellante astma-aanvallen heeft. De omstandigheid dat in de geduide functies een afzuiginstallatie aanwezig is maakt niet dat appellante om die reden bij het vervullen van de werkzaamheden geen last van de astma zou hebben.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Op verzoek van de Raad heeft de in het procesverloop genoemde revalidatiearts (Blanken) de Raad als onafhankelijk deskundige van verslag en advies gediend. Blanken is tot de conclusie gekomen dat de beperkingen die de verzekeringsarts in de FML van
16 april 2014 heeft neergelegd correct zijn. Partijen hebben hierop hun zienswijze gegeven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen specifieke bezwaren naar voren gebracht die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de in het rapport neergelegde zienswijze.
4.2.
De omstandigheid dat de door appellante ingeschakelde verzekeringsarts Den Daas tot een andere conclusie met betrekking tot de vastgestelde belastbaarheid is gekomen maakt niet dat de conclusies van Blanken niet gevolgd kunnen worden. Blanken heeft in zijn uitvoerige rapport de bevindingen en conclusies van Den Daas beschreven en gemotiveerd toegelicht op grond waarvan hij diens conclusies niet volgt. Er is geen aanleiding om de visie van Blanken niet te volgen.
4.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de periode tussen het onderzoek van Blanken in januari 2017 en de datering van het rapport, 17 juli 2017, twijfel doet ontstaan aan de juistheid van de inhoud van het rapport, of aan de zorgvuldigheid ervan. In dat verband wordt overwogen dat de omstandigheid dat niet onverwijld na afloop van het onderzoek is gerapporteerd niet betekent dat de inhoud van het rapport niet deugdelijk is. Gezien de uitvoerige beschrijving van de doorgenomen gedingstukken en de bevindingen uit eigen onderzoek, alsmede de wijze waarop de conclusies zijn onderbouwd, wordt niet getwijfeld aan de deugdelijkheid en de zorgvuldigheid van het deskundigenonderzoek.
4.4.
De in hoger beroep kort voor de zitting overgelegde informatie van de huisarts maakt de beoordeling niet anders. In dit verband wordt overwogen dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat de reumatoloog jegens de huisarts op 17 oktober 2017 heeft gesproken over de verdenking van reumatoïde artritis of een verwante aandoening. Anders dan appellante meent kan hieruit niet worden afgeleid dat deze in oktober 2017 uitgesproken verdenking van een andere diagnose betekent dat dit ook reeds rond de datum in geding, januari 2013, aan de orde was, noch dat dit consequenties heeft voor de vastgestelde belastbaarheid rond de datum in geding. Het verzoek van appellante om haar in de gelegenheid te stellen om een nog nader op te stellen rapport in geding te brengen wordt afgewezen, onder meer omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit consequenties voor de onderhavige beoordeling kan hebben.
4.5.
De Raad komt gezien overwegingen 4.1 tot en met 4.4 tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017.
(getekend) R.E. Bakker
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

RB