ECLI:NL:CRVB:2019:1463

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
18/1624 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de looptijd van rang en tijdelijke bevordering van een militair in het kader van het Algemeen militair ambtenarenreglement

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een militair ambtenaar, had verzocht om de looptijd van zijn tijdelijke rang van [rang 3] per 7 juni 2016 in te laten gaan. Dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Defensie, die stelde dat de einddatum van de looptijd in rang op 31 augustus 2021 bleef staan. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat de situatie van de appellant wezenlijk verschilt van die van andere militairen die tijdelijk worden bevorderd in het kader van uitzendingen. De appellant had gedurende vijf jaar een tijdelijke rang in verband met zijn opleiding, terwijl de P&O-flash van 10 juni 2016 stelt dat een tijdelijke rang alleen meetelt als deze direct wordt opgevolgd door een effectieve rang. De Raad bevestigt dat de tijdelijke rang van de appellant wel meetelt bij de berekening van de looptijd in rang, maar dat het onderscheid tussen verschillende situaties van tijdelijke bevordering gerechtvaardigd is.

Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1624 MAW

Datum uitspraak: 17 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 februari 2018, 17/4223 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. N.I. van Os hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Os. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.R.M. van Haren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 2006 aangesteld als militair ambtenaar bij de [Dienst onderdeel 1]. Per 11 januari 2010 is hij herbestemd voor de [Dienst onderdeel 2]. Daarbij is hij aangesteld als [rang 1]. Met ingang van 15 januari 2010 is appellant bevorderd tot [rang 2].
1.2.
Met ingang van 3 maart 2011 is appellant geschorst. Die schorsing is bij besluit van
2 april 2012 met terugwerkende kracht opgeheven. Op 15 oktober 2013 heeft appellant verzocht om tijdelijke bevordering tot [rang 3] met terugwerkende kracht. Hierbij heeft hij vermeld dat hij vanwege de schorsing niet in juli 2011 heeft kunnen beginnen met de vaktechnische opleiding [specialist]. Zijn collega-militairen die toen wel zijn begonnen, zijn allen in juli 2011 naar de rang van [rang 3] bevorderd. Naar aanleiding van dit verzoek is aan appellant per 2 augustus 2011 de tijdelijke rang van [rang 3] verleend. Appellant heeft alsnog de vaktechnische opleiding [specialist] gevolgd en heeft die opleiding in juni 2016 afgerond. Bij besluit van 23 juni 2016 is aan appellant per 7 juni 2016 de functie van [functie] toegewezen en is appellant met ingang van laatstgenoemde datum naar de bijbehorende rang van [rang 3] bevorderd.
1.3.
Op 20 oktober 2016 heeft appellant verzocht om de looptijd van zijn rang van [rang 3] in te laten gaan per 7 juni 2016, wat voor hem als einddatum 30 juni 2026 betekent. Dit verzoek is bij besluit van 17 november 2016 afgewezen, waarbij is vermeld dat de vastgestelde einddatum van de looptijd in rang, 31 augustus 2021, gehandhaafd blijft. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 16 mei 2017 - voor zover van belang - ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd - kort weergegeven - dat terecht de vanaf 2 augustus 2011 geldende tijdelijke rang is meegeteld, gelet op de regeling in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en het daarop gebaseerde beleid, en op de in dit geval af te wegen belangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de duur van de looptijd in rang in dit geval is berekend conform het vermelde in het personeelsinfobulletin, de
“P&O-flash”, van 10 juni 2016 (P&O-flash). Daarin is vermeld dat een tijdelijke rang alleen mee hoort te tellen als een effectieve rang er direct op aansluit. Deze berekeningswijze is volgens de rechtbank in overeenstemming met artikel 29c, eerste lid, van het AMAR, in samenhang gelezen met artikel 1, aanhef en onder o, q en t, van het AMAR. Uit die artikelen volgt dat voor de maximum looptijd in rang zowel de tijdelijke als de effectieve rang worden meegeteld. Dit uitgangspunt is ook in de nota “Invoering wijziging AMAR in het kader van het FPS” van 11 februari 2011 opgenomen. Appellant had dus al ten tijde van zijn verzoek van 15 oktober 2013 om tijdelijk bevorderd te worden tot [rang 3] kunnen weten dat bij een opvolgende effectieve bevordering de startdatum van de tijdelijke bevordering meegeteld zou worden bij de berekening van de looptijd in rang. Verder heeft de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris gevolgd dat de nota “Vaststellen van maximum looptijd in rang” van
11 december 2015, bezien in het licht van het AMAR en de nota 11 februari 2011, niet tot een andere uitkomst leidt. De nota van 11 december 2015 ziet alleen op bijzondere gevallen waarin sprake is van een kortstondige tewerkstelling met een bijbehorende tijdelijke hogere rang. Zo’n situatie doet zich in dit geval niet voor, aangezien de tijdelijke bevordering van appellant bijna vijf jaar heeft geduurd en is gevolgd door een effectieve bevordering in dezelfde rang.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vanaf 1 januari 2008 is bij Defensie het Flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (FPS) gefaseerd ingevoerd. In dit systeem worden drie fases (FPS fase één, twee en drie) onderscheiden in de loopbaan van een militair. Drie jaar voor het aflopen van FPS fase twee moet een besluit worden genomen over de mogelijkheid tot doorstroom naar FPS fase drie.
Bij koninklijk besluit van 24 januari 2011 (Stb. 2011, 21) is het AMAR gewijzigd. Als uitvloeisel van deze, met ingang van 1 februari 2011 inwerking getreden, wijziging van het AMAR worden er niet langer leeftijdsgrenzen gehanteerd. In plaats daarvan wordt voortaan het instrument ‘maximum looptijd in rang’ toegepast. Dit systeem is uitgewerkt in de nota van de hoofddirecteur Personeel, vastgesteld namens minister van Defensie op 11 februari 2011.
4.2.
Appellant beoogt een latere einddatum van de looptijd in rang te bewerkstelligen om alsnog een langere aanstelling te kunnen verkrijgen. Dit vergroot de kans om door te stromen naar FPS fase 3.
4.3.
Op grond van artikel 1 van het AMAR wordt in dit besluit en de daarop rustende bepalingen verstaan onder:
o. effectieve rang: het bekleden van een rang anders dan titulair of tijdelijk;
q. maximum looptijd: het aantal jaren dat een militair maximaal in een bepaalde rang of stand mag doorbrengen;
t. rang: een militaire rang en stand of klasse, voor zover niet titulair toegekend.
4.4.
Ingevolge artikel 29c, eerste lid, van het AMAR bedraagt de maximum looptijd in rang in fase een en twee in totaal tien jaren voor korporaals bij de Koninklijke Marine, sergeanten, wachtmeesters alsmede sergeanten/wachtmeesters der 1e klasse bij de Koninklijke Landmacht, Luchtmacht en Marechaussee.
4.5.
Uit de onder 4.3 en 4.4 genoemde bepalingen volgt dat een titulair toegekende rang niet meetelt bij het bepalen van de maximale looptijd, maar een tijdelijke rang wel.
4.6.
Appellant wijst op de nota van de hoofddirecteur Personeel van 11 december 2015, waarin is neergelegd dat er geen enkele relatie is tussen de (reden van de) tijdelijke bevordering en de maximale looptijd in rang en dat het ook nimmer de intentie van de regelgever is geweest om een tijdelijke rang mee te laten tellen bij het bepalen van de maximum looptijd in rang.
4.7.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de nota alleen ziet op bijzondere gevallen waarin sprake is van een kortstondige tewerkstelling met een bijbehorende tijdelijke hogere rang. De Raad volgt, met de rechtbank, de staatssecretaris in dit standpunt. In de eerste plaats geldt dat, omdat de nota afwijkt van de onder 4.3 en 4.4 genoemde dwingendrechtelijke voorschriften, een beperkte uitleg daarvan in de rede ligt. De door de staatssecretaris bepleite beperkte uitleg van de nota van 11 december 2015 vindt bovendien steun in de P&O-flash. Hierin is namelijk opgenomen dat in het geval een militair wordt uitgezonden en om die reden wordt bevorderd en die bevordering eindigt na het einde van de uitzending, die tijdelijke rang niet meetelt bij het bepalen van de looptijd. Volgens de P&O-flash hoort een tijdelijke rang wel mee te tellen als een effectieve rang daarop aansluit. Een situatie van kortstondige tewerkstelling doet zich in dit geval niet voor, aangezien de tijdelijke bevordering van appellant bijna vijf jaar heeft geduurd en, na het afronden van de opleiding, direct is gevolgd door een bevordering in de effectieve rang.
4.8.
Anders dan appellant meent, is een onderscheid tussen militairen bij wie de tijdelijke bevordering wel aansluitend wordt opgevolgd door een effectieve bevordering en militairen bij wie dat niet gebeurt te rechtvaardigen. De situatie van appellant, waarbij hij gedurende vijf jaar in verband met zijn opleiding de tijdelijke rang van [rang 3] had, is namelijk een wezenlijk andere situatie dan die in de P&O-flash van 10 juni 2016 wordt beschreven, namelijk die van een militair die in het kader van een uitzending tijdelijk wordt bevorderd.
4.9.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en B.J. van de Griend en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) S.A. de Graaff
rh