ECLI:NL:CRVB:2019:1454
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- H. Lagas
- H.A.A.G. Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Herziening van de aanvullende uitkering in het kader van de WIA en de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een voormalig ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, had hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn aanvullende uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellant was van 1989 tot 1 maart 2013 werkzaam bij het ministerie en had een dienstongeval gehad dat gelijkgesteld was met een beroepsincident. De minister had de hoogte van de aanvullende uitkering herzien, wat leidde tot een geschil over de ingangsdatum van deze herziening. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de herziening van de aanvullende uitkering per 1 februari 2017 correct was, terwijl de appellant stelde dat deze datum 11 november 2016 moest zijn, de datum waarop zijn arbeidsongeschiktheidspercentage was gewijzigd.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de datum van wijziging van de WIA-uitkering als ingangsdatum voor de herziening van de aanvullende uitkering moest gelden. De Raad benadrukte dat de uitkering een aanvullend karakter heeft ten opzichte van de WIA-uitkering en dat er geen reden was om de ingangsdatum eerder te stellen. Daarnaast heeft de appellant een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar de Raad oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden en wees dit verzoek af. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.