ECLI:NL:CRVB:2019:1431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
16/8148 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vaststelling en terugvordering Wajong-uitkering op basis van aanvangssalaris fysiotherapeut

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante, geboren in 1984, heeft in 2006 haar HBO-diploma fysiotherapie behaald, maar raakte in 2007 door een verkeersongeval arbeidsongeschikt. Haar Wajong-uitkering werd in 2008 toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2014 begon zij te werken als fysiotherapeute in de maatschap van haar vader. Het Uwv heeft in 2015 vastgesteld dat haar Wajong-uitkering in verband met haar inkomsten uit arbeid over bepaalde maanden werd verlaagd en een bedrag aan te veel uitbetaalde uitkering teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft haar bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het maatmanloon terecht niet hoger heeft vastgesteld dan het wettelijk minimumloon, omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat het aanvangssalaris van het beroep waarvoor zij is opgeleid tenminste gelijk is aan anderhalf maal het wettelijk minimumloon. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel aan deze voorwaarde voldoet en heeft dit onderbouwd met informatie van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en andere bronnen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de informatie die appellante heeft aangeleverd onvoldoende is om de bevindingen van de arbeidsdeskundige terzijde te stellen. De Raad heeft bevestigd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden van het Schattingsbesluit, en heeft het hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

16.8148 WAJONG

Datum uitspraak: 25 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 november 2016, 16/1722 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Postma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Postma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1984, heeft in december 2006 het HBO-diploma fysiotherapie behaald. Tijdens de opleiding bewegingswetenschappen is appellante in december 2007 door een verkeersongeval arbeidsongeschikt geraakt. In verband hiermee is haar per 18 december 2008 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante is met ingang van 1 mei 2014 gaan werken als fysiotherapeute in de maatschap van haar vader.
1.2.
Bij besluit van 12 februari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de Wajong-uitkering van appellante in verband met inkomsten uit arbeid over de maanden september 2014 tot en met november 2014 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% en over december 2014 niet wordt uitbetaald. Bij besluit van 13 februari 2015 heeft het Uwv een bedrag van € 2.209,14 aan te veel uitbetaalde uitkering van appellante teruggevorderd. Bij besluit van 8 mei 2015 heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van
12 februari 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
10 november 2015 (15/2191) heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 8 mei 2015 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
1.3.
Bij besluit van 8 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de door appellante tegen de besluiten van 12 februari 2015 en 13 februari 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
18 februari 2016 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het maatmanloon, ondanks het in december 2006 door appellante behaalde HBO-diploma, terecht niet hoger heeft vastgesteld dan het wettelijk minimumloon. Appellante voldoet niet aan de in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) gestelde voorwaarde dat het aanvangssalaris van het beroep waarvoor de jonggehandicapte is opgeleid (fysiotherapeut) tenminste gelijk is aan anderhalf maal het wettelijk minimumloon voor die persoon. De rechtbank acht het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
18 februari 2016 zorgvuldig tot stand gekomen en inzichtelijk. De arbeidsdeskundige heeft na onderzoek vastgesteld dat het aanvangssalaris van een fysiotherapeut zowel op het moment van toekenning van de Wajong-uitkering als op het moment waarop appellante als fysiotherapeut is gaan werken, minder bedraagt dan anderhalf maal het wettelijk minimumloon.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij voldoet aan de voorwaarde dat het aanvangssalaris van het beroep waarvoor zij het diploma heeft gehaald tenminste gelijk is aan anderhalf maal het wettelijk minimumloon. Appellante heeft haar standpunt in bezwaar en beroep onderbouwd met informatie van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en de website www.loonwijzer.nl. Daarnaast heeft appellante gewezen op het overeengekomen salaris in haar eigen arbeidsovereenkomst en die van twee collega’s. In hoger beroep heeft appellante nog de CAO Gezondheidscentra 2013-2014 overgelegd en een berekening van de Stichting Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten, waaruit volgens appellante eveneens blijkt van een hoger aanvangssalaris dan waarvan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is uitgegaan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit is het maatmaninkomen voor de jonggehandicapte die geen inkomsten uit arbeid geniet, 108% van het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon per uur op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Op grond van het vierde lid, aanhef en onder a, wordt (voor zover hier van belang) het maatmaninkomen van de jonggehandicapte, bedoeld in het derde lid, hoger gesteld, en ten minste op een bedrag gelijk aan anderhalf maal het bedrag dat voor de belanghebbende geldt als minimumloon per uur op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, indien de jonggehandicapte arbeidsongeschikt is geworden na het behalen van een diploma van een beroepsgerichte opleiding die opleidt voor een beroep waarvan het aanvangssalaris ten minste gelijk is aan anderhalf maal het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (zie de uitspraak van 10 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG0957) houdt artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit een hardheidsclausule in, die het bij wijze van uitzondering mogelijk maakt dat het maatmaninkomen van de jonggehandicapte op een hoger bedrag dan het minimumloon wordt vastgesteld.
4.3.
Omdat de functie fysiotherapeut niet voorkomt in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep De Nationale Beroepengids en de hbo-monitor geraadpleegd. Daarbij is hem niet gebleken dat het startsalaris voor een beginnend fysiotherapeut meer dan 150% van het wettelijk minimumloon bedraagt. In hoger beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog gewezen op de website www.salaris-check.com waaruit dit eveneens niet blijkt.
4.4.
Wat appellante daar aan informatie tegenover heeft gezet is onvoldoende om de bevindingen uit het onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terzijde te stellen. Appellante heeft gesteld dat het KNGF haar telefonisch een hoger aanvangssalaris heeft meegedeeld, maar gelet op wat ter zitting is besproken is onduidelijk waar dit bedrag op is gebaseerd. Ook uit de via de website www.loonwijzer.nl verkregen informatie blijkt, gelet op de zeer ruime bandbreedte in de daar genoemde loonbedragen, niet eenduidig dat het aanvangssalaris van een beginnend fysiotherapeut meer dan 150% van het minimumloon bedraagt. Over de in de CAO Gezondheidscentra genoemde salarisschalen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat dit slechts een van de vele cao’s betreft waar fysiotherapeuten onder kunnen vallen. De individuele arbeidsovereenkomsten van twee collega’s die appellante heeft overgelegd maken evenmin aannemelijk dat het aanvangssalaris van een fysiotherapeut hoger ligt dan 150% van het minimumloon. De Raad merkt daarbij op dat de inschaling in een van de arbeidsovereenkomsten heeft plaatsgevonden op trede 16, waar dit in de andere arbeidsovereenkomst onvermeld blijft. In de arbeidsovereenkomst die appellante zelf heeft afgesloten ten slotte is sprake van een variabel salaris, dat afhankelijk is gesteld van de omzet die appellante realiseert. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat niet voldaan is aan de voorwaarde, genoemd in artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter, in tegenwoordigheid van
W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) W.M. Swinkels
SSa