In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante, geboren in 1984, heeft in 2006 haar HBO-diploma fysiotherapie behaald, maar raakte in 2007 door een verkeersongeval arbeidsongeschikt. Haar Wajong-uitkering werd in 2008 toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2014 begon zij te werken als fysiotherapeute in de maatschap van haar vader. Het Uwv heeft in 2015 vastgesteld dat haar Wajong-uitkering in verband met haar inkomsten uit arbeid over bepaalde maanden werd verlaagd en een bedrag aan te veel uitbetaalde uitkering teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft haar bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het maatmanloon terecht niet hoger heeft vastgesteld dan het wettelijk minimumloon, omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat het aanvangssalaris van het beroep waarvoor zij is opgeleid tenminste gelijk is aan anderhalf maal het wettelijk minimumloon. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel aan deze voorwaarde voldoet en heeft dit onderbouwd met informatie van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en andere bronnen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de informatie die appellante heeft aangeleverd onvoldoende is om de bevindingen van de arbeidsdeskundige terzijde te stellen. De Raad heeft bevestigd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden van het Schattingsbesluit, en heeft het hoger beroep afgewezen.