ECLI:NL:CRVB:2019:1423
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) met betrekking tot hoofdpijnklachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, geboren in 1992, die in september 2011 uitviel voor zijn mbo-studie vanwege ernstige hoofdpijnklachten. Appellant diende op 10 maart 2014 een aanvraag in voor arbeids- en inkomensondersteuning op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv wees deze aanvraag af op 8 mei 2014, omdat appellant meer dan 75% van het voor hem geldende minimumloon kan verdienen. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de zaak beoordeeld en een onafhankelijke deskundige, dr. E.M.H. van den Doel, benoemd om de medische situatie van appellant te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er geen reden was voor verdergaande beperkingen dan al in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen. Appellant voerde aan dat de deskundige's beoordeling onjuist was en dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat het rapport van de deskundige overtuigend was en dat de eerdere afwijzing van de aanvraag door het Uwv terecht was.
Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden met bijna 11 maanden. De Raad oordeelde dat de Staat aansprakelijk was voor deze overschrijding en veroordeelde de Staat tot betaling van € 1.000,- aan appellant als schadevergoeding. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de Staat in de proceskosten van appellant, die werden begroot op € 512,-.