ECLI:NL:CRVB:2019:1417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
16/4420 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindigingsdatum van de WIA-uitkering en de arbeidsongeschiktheid van appellant na verkeersongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die in 2004 een verkeersongeval heeft gehad, heeft een WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij per 29 oktober 2015 niet langer recht heeft op deze uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% is vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en heeft verschillende medische rapporten overgelegd, waaronder een psychiatrische expertise van drs. P.H.M. de Wit en een rapport van psychiater R.J. Teunisse. De Raad heeft dr. F.B. van der Wurff benoemd als deskundige, die concludeerde dat appellant op de datum in geding een persisterende aanpassingsstoornis had. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden is uitgegaan van de in de FML van 23 oktober 2015 aangenomen beperkingen en dat de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag liggen niet in twijfel kan worden getrokken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

16.4420 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 juni 2016, 16/263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 april 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend waarop appellant heeft gereageerd.
Appellant heeft een psychiatrische expertise van drs. P.H.M. de Wit overgelegd waarop het Uwv heeft gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De Raad heeft dr. F.B. van der Wurff, psychiater, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 28 september 2018 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijzen op het rapport gegeven.
Naar aanleiding van de reacties van partijen heeft de deskundige op verzoek van de Raad bij brief van 12 februari 2019 nader gerapporteerd.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht op een zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als service monteur gedurende 40 uur per week, heeft in 2004 een verkeersongeval meegemaakt waarna hij pijnklachten in nek en schouder heeft gehouden. Op 5 december 2007 heeft hij zich (opnieuw) ziek gemeld met pijnklachten aan de nek en schouders en psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 2 december 2009 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van zijn arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van 6 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat in verband met de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering op 2 februari 2012, appellant met ingang van deze laatste datum recht heeft op een WGA‑loonaanvullingsuitkering eveneens naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
De verzekeraar van de failliete ex-werkgever heeft om een herbeoordeling verzocht. Naar aanleiding daarvan heeft een verzekeringsarts, nadat hij appellant op het spreekuur van 26 februari 2015 heeft gezien en dossieronderzoek heeft verricht, appellant nader laten onderzoeken. Op verzoek van deze verzekeringsarts heeft dr. R.J. Teunisse, psychiater, bij appellant een psychiatrische expertise verricht en op 8 juni 2015 hiervan rapport uitgebracht. Hij heeft in het rapport op basis van een uitgebreide anamnese en eigen psychiatrisch onderzoek geconcludeerd dat er diverse inconsistenties zijn en dat de klachtenpresentatie op meerdere punten atypisch en niet passend is bij de bekende pathofysiologische patronen binnen de psychiatrie waarbij verdenking bestaat van symptoomaggravatie. De klachten kunnen niet vertaald worden naar een psychiatrische stoornis. De door de huisarts genoemde diagnoses depressie en PTSS kan Teunisse niet bevestigen noch uitsluiten. Deze onderzoeksbevindingen hebben Teunisse aanleiding gegeven te adviseren de door appellant gepresenteerde klachten niet te generaliseren naar de aanwezigheid van een ernstige psychiatrische ziekte, maar deze vooral te interpreteren in het licht van aanpassingsproblematiek aan een complexe sociale situatie. In termen van DSM-classificatie is sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis met een passieve manier van coping. Naar aanleiding van het advies van Teunisse heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat bij appellant geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis die forse beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren rechtvaardigen. Appellant is aangewezen op werk zonder frequente deadlines en productiepieken. Door het medicatiegebruik is appellant beperkt voor professioneel autorijden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en mogelijkheden voor arbeid neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 juni 2015. Uitgaande van de in de FML neergelegde beperkingen heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv voor appellant geschikt geachte functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 31,14%. Bij besluit van 28 augustus 2015 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat appellant met ingang van 29 oktober 2015 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 augustus 2015. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 23 oktober 2015 de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts voor wat betreft de psychische klachten onderschreven. Bij appellant is sprake is van een postwhiplashsyndroom dat hij als gevolg van een
auto-ongeval in 2004 heeft opgelopen. Na revalidatiebehandeling in 2009 dient appellant de dagelijkse activiteiten op te pakken waarbij hij conditie dient op te bouwen en spieren te trainen. Forse beperkingen zijn daartoe niet aangewezen. Om overbelasting te voorkomen dient appellant aanvullend beperkt te worden op het frequent zware lasten hanteren en is de FML op 23 oktober 2015 aangescherpt. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 24 november 2015 geconcludeerd dat een aantal van de primair geselecteerde functies alsnog niet geschikt is. Na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem heeft hij functies bijgeduid. Uitgaande van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft. Bij besluit van 21 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en heeft het besluit van 28 augustus 2015 herroepen voor zover het de beëindigingsdatum van de WIA-uitkering betreft en deze datum vervolgens conform het voornemen bepaald op 25 januari 2016.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgesteld in de in de bezwaarprocedure gewijzigde FML. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben zich mogen baseren op de door de verzekeringsarts gevraagde expertise van psychiater Teunisse. In dit rapport heeft Teunisse uitgebreid uiteengezet hoe de psychische gesteldheid van appellant moet worden ingeschat. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd op welke wijze het verslag van de expertise van psychiater Teunisse naar de FML moet worden vertaald. Het door appellant ingezonden rapport van 14 januari 2016 van medisch adviseur M.A. Peerden leidt niet tot aanvullende beperkingen nu het rapport van Peerden is gebaseerd op dossieronderzoek en hij appellant niet in persoon heeft gezien. Ook heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij meer beperkingen heeft dan waarvan is uitgegaan in de FML van 23 oktober 2015. Daartoe heeft appellant een brief van 12 januari 2016 van de behandelend psychiater M. Bozdag overgelegd waarin deze heeft vermeld dat bij appellant sprake is van een depressieve stoornis en chronische PTSS. Dit komt volgens appellant overeen met de door de huisarts gestelde diagnose die al eerder is overgelegd en bekend is bij de verzekeringsartsen. Nu de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) bij de vaststelling van de beperkingen niet zijn uitgegaan van een depressieve stoornis en chronische PTSS, moet volgens appellant worden getwijfeld aan de juistheid van de conclusies van deze artsen. Appellant heeft voorts een psychiatrische expertise van 26 november 2017 van drs. P.H.M. de Wit overgelegd waarin deze, volgens appellant, in navolging van psychiater Bozdag, tot dezelfde classificatie komt namelijk een depressieve episode, ernstig, met psychotische kenmerken, en suïcidaliteit vanuit een chronisch recidiverende depressie en een PTSS, deels in remissie en (post)whiplashproblematiek. Hierdoor ondervond appellant in het sociaal en beroepsmatig functioneren ernstige beperkingen. Omdat appellant vanwege medicatiegebruik beperkt is geacht voor het beroepsmatig autorijden, dient ook een beperking te worden vastgesteld voor het werken met gevaarlijke machines. Appellant heeft met een brief van de huisarts van 31 augustus 2016, er op gewezen dat hij in feite analfabeet is waardoor opleidingsniveau 1 is aangewezen. Hij is niet in het bezit van een getuigschrift BO. Instructies kan hij niet lezen noch opvolgen. Hierdoor zijn de functies niet passend.
3.2.
In reactie op de door appellant overgelegde expertise van psychiater De Wit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 12 december 2017 vermeld geen aanleiding te zien om het ingenomen standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat het beeld waarvan psychiater De Wit uitgaat een ander is dan waarvan de huisarts en psychiater Bozdag zijn uitgegaan. Voorts is appellant, zoals uit de door appellant overgelegde brief van 12 januari 2016 blijkt, ten tijde van datum in geding niet door psychiater Bozdag gezien maar door een sociaal verpleegkundige. Hierdoor is onduidelijk hoe de ernst van de depressie is vastgesteld in 2015. De voorgestelde behandeling, die bestaat uit ophoging van de medicatie, is niet passend bij de door appellant aangevoerde ernstige depressie met psychotische kenmerken. Bovendien heeft psychiater Bozdag in een brief van 30 november 2016 beschreven dat bij appellant sprake is van chronische PTSS en een ernstig depressief toestandsbeeld waarbij psychotische kenmerken niet zijn vermeld. Aldus stond de PTSS-problematiek op de voorgrond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat het er op lijkt dat in de loop der tijd de depressieve klachten zijn toegenomen, zodanig dat in 2017 gesproken kan worden van een ernstige graad van een depressieve stoornis. Met de FML van 23 oktober 2015 is op de datum in geding in voldoende mate rekening gehouden met de klachten van appellant.
4.1.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling van de klachten van appellant heeft de Raad het aangewezen geacht zich te laten adviseren door een onafhankelijk deskundige en heeft psychiater Van der Wurff als zodanig benoemd. De deskundige heeft in zijn rapport van 28 september 2018 onder meer geconcludeerd dat appellant op de datum in geding van 25 januari 2016 een persisterende aanpassingsstoornis had met een gemengde stoornis van emoties en gedrag waarbij het laatste als een chronisch beeld gezien kan worden. De deskundige heeft voorts beschreven dat het herstel vanuit een aanpassingsstoornis vaak bestaat uit het herpakken van activiteiten. Juist bij een langdurig persisterend beloop, is het zelfstandig doorbreken van vermijdingsgedrag lastig mede vanwege in stand houdende sociale en financiële problemen. Vanuit psychiatrisch oogpunt heeft de deskundige te kennen gegeven dat voor het doelmatig en zelfstandig handelen en handelingstempo wel beperkingen dienen te worden gesteld. Of dit tot enkele dan wel afzonderlijke beperkingen moet leiden, valt buiten zijn vakgebied. Wat betreft de afwegingen over een urenbeperking heeft de deskundige te kennen gegeven dat vanuit psychiatrisch oogpunt wel aanleiding is tot enige urenbeperking omdat voor appellant activiteiten lastig zijn vol te houden wat hem energie en inzet kost.
4.2.
In reactie op het deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de deskundige tot dezelfde conclusie is gekomen als psychiater Teunisse die op verzoek van de verzekeringsarts expertise heeft verricht, namelijk een aanpassingsstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts uiteengezet dat voor de door de deskundige genoemde extra beperkingen geen aanleiding bestaat omdat een aanpassingsstoornis een relatief milde, lichte stoornis betreft. Door het vermijdingsgedrag van appellant en de sociale en financiële problemen, worden de klachten en problemen in stand gehouden. Extra beperkingen voor doelmatig en zelfstandig handelen zijn in de FML niet noodzakelijk omdat gedragsmatige factoren, zoals de inactiviteit waarin appellant is vervallen, voortkomen uit vermijding en ziektegedrag die buiten het kader van de sociale wetgeving vallen. Dat appellant in zijn inactiviteit persisteert kan niet worden teruggevoerd op een ziektebeeld dat ten tijde in geding mild van aard was. Evenmin is aanleiding een urenbeperking aan te nemen omdat appellant niet voldoet aan de criteria.
4.3.
Appellant is het niet eens met de in het deskundigenrapport genoemde diagnose. Hij heeft voorts gesteld dat psychiater Van der Wurff, uitgaande van een aanpassingsstoornis, te kennen heeft gegeven dat meer beperkingen zijn aangewezen voor het doelmatig en zelfstandig handelen, handelingstempo en een urenbeperking vanwege de problemen die appellant heeft om tot activiteiten te komen. Dit ziektegedrag hangt samen met de stoornis en is lastig te doorbreken en kan teruggevoerd worden op het aanwezige ziektebeeld.
4.4.
De deskundige heeft in reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, te kennen gegeven dat gelet op de argumentatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, het aan de verzekeringsarts is om vast te stellen of en welke dimensies binnen de FML gestoord zijn en daartoe beperkingen, inclusief een urenbeperking, vast te stellen. De deskundige heeft daartoe geen verdere op- of aanmerkingen omdat dit buiten zijn competentie valt.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het uitgebrachte rapport van 28 september 2018 van deskundige Van der Wurff geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft appellant onderzocht waarbij hij een uitgebreide anamnese heeft afgenomen en alle informatie heeft betrokken waaronder de op verzoek van de verzekeringsarts plaatsgevonden expertise van Teunisse alsook de door appellant ingebrachte expertise van De Wit. De conclusie van de deskundige dat bij appellant sprake is van een persisterende aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag, is overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd. Op de door de deskundige vanuit zijn vakgebied geadviseerde aanvullende beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport gemotiveerd aangegeven waarom deze niet tot wijziging van de FML leiden. De deskundige heeft in zijn brief van 12 februari 2019 te kennen gegeven hierover vanuit psychiatrisch oogpunt geen nadere op- of aanmerkingen te hebben omdat het vaststellen van beperkingen in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling tot de competentie van de verzekeringsarts behoort. Daarbij heeft de deskundige de reactie van appellant op het deskundigenrapport betrokken. Op de herhaalde grond dat appellant beperkt dient te worden voor het werken met gevaarlijke machines is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 23 oktober 2015 en 12 februari 2016 gemotiveerd ingegaan. Uit het rapport van de deskundige blijkt niet dat een beperking op dit punt nodig zou zijn. Het voorgaande betekent dat het Uwv bij het beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op goede gronden is uitgegaan van de in de FML van 23 oktober 2015 aangenomen beperkingen.
5.2.
Er zijn ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting voor appellant ten grondslag zijn gelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met het rapport van 24 november 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant de functies operator chemische en kunststofverwerkende industrie
(SBC-code 271122), schoonmaker interieur bussen, treinen, trams, metro (SBC-code 111335) en productiemedewerker hout en bouw (SBC-code 111173) kan vervullen. De grond dat appellant niet voldoet aan opleidingsniveau 2, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Raad van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4392) is basisonderwijs geen diploma-eis, maar een opleidingsniveau-eis, waaraan een betrokkene kan voldoen door een combinatie van zijn opleiding en werkervaring. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 20 september 2016 voldoende gemotiveerd uiteen gezet dat de geselecteerde functies opleidingsniveau 1 of 2 hebben, terwijl het opleidingsniveau van appellant die beschikt over diploma industrieel verfspuiten op MBO-2 niveau, is vastgesteld op 3. Appellant heeft tevens certificaten behaald om te mogen rijden met een heftruck en een hoogwerker. Dat appellant analfabeet zou zijn is dan ook niet aannemelijk gemaakt. Niet valt in te zien dat appellant geen functies kan verrichten met opleidingsniveau 2.
5.3.
Uit 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) P. Boer

VC