Op 11 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 1979 werkzaam was bij Defensie en die beschuldigd werd van ernstig plichtsverzuim. De appellant, die als burgermedewerker was aangesteld, had zich schuldig gemaakt aan het onterecht gebruik van een tankpas van Defensie voor zijn privéauto. Dit leidde tot een disciplinaire straf van ontslag, opgelegd door de staatssecretaris van Defensie. De appellant had eerder al waarschuwingen ontvangen over zijn gedrag, wat de ernst van de situatie vergrootte.
De Raad oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen, gezien de aard van het plichtsverzuim en de eisen van integriteit binnen de Koninklijke Marechaussee. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn lange dienstverband en goede staat van dienst niet voldoende waren meegewogen, maar de Raad oordeelde dat deze factoren niet konden leiden tot een ander oordeel. De opgelegde straf werd als niet onevenredig beschouwd in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.