ECLI:NL:CRVB:2019:1303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
17/7151 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AIO-aanvulling en opschorting van bijstandsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de AIO-aanvulling van appellant en appellante. Appellant ontving een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) en heeft samen met zijn echtgenote, appellante, een aanvraag ingediend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de AIO-aanvulling van appellant opgeschort en de aanvraag van appellante afgewezen, omdat zij geen waardegegevens van een woning in India hebben overgelegd. Appellant heeft verzocht om uitstel voor het indienen van deze gegevens, maar de Svb heeft hier niet op gereageerd en heeft de AIO-aanvulling van appellant ingetrokken. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de Svb niet bevoegd was om de AIO-aanvulling in te trekken, omdat appellant niet verweten kan worden dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt. De Raad heeft de Svb opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van de Svb. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, maar de Raad heeft dit oordeel vernietigd voor de intrekking van de AIO-aanvulling. De Svb is veroordeeld in de proceskosten van appellanten.

Uitspraak

17 7151 PW, 17/7152 PW, 17/7153 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 9 april 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 september 2017, 17/1163, 17/1164 en 17/1166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. J. Singh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben gereageerd op vragen van de Raad en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Singh, die ook namens appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
In aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontving appellant met ingang van 1 augustus 2008 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant is gehuwd met appellante, die aanvankelijk in India woonde. Op 3 december 2015 is appellante naar Nederland gekomen en bij appellant gaan wonen. Sinds 15 december 2015 staat zij in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres van appellant.
1.2.
Op 26 december 2015 heeft appellante een aanvraag om een AIO-aanvulling ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Svb appellante bij brief van 8 februari 2016 verzocht nader genoemde informatie te verstrekken, onder meer waar zij tot 15 december 2015 had gewoond in India. Appellante heeft laten weten dat zij toen verbleef op het adres [woning in India] (woning in India).
1.3.
De Svb heeft appellant bij brief van 8 februari 2016 bericht dat naar aanleiding van het bericht van de gemeente Den Haag dat appellante bij appellant is komen wonen, onderzocht zal worden welke gevolgen dit heeft voor zijn AOW-pensioen en voor zijn AIO-aanvulling en dat hij daarvan nader bericht zal ontvangen. Op 20 april 2016 hebben appellanten verzocht de AIO-aanvulling voor appellante vast te stellen.
1.4.1.
Appellant heeft tijdens een telefoongesprek met een medewerker van de Svb op 25 maart 2016 verklaard dat appellante in India in zijn woning heeft gewoond, dat de woning in India een erfenis is van zijn ouders en eigendom is van appellant en zijn kinderen.
Naar aanleiding van deze informatie heeft de Svb appellanten bij brief van 12 april 2016 verzocht gegevens te verstrekken over de woning in India, te weten bewijzen dat de woning in India eigendom van appellant is en gegevens over de waarde van de woning (waardegegevens).
1.4.2.
In reactie hierop hebben appellanten de Svb bij brief van 20 april 2016, kort weergegeven, meegedeeld dat appellant samen met drie broers eigenaar is van de woning in India en dat deze woning onverkoopbaar is, zodat het achterhalen van de waarde daarvan zinloos is en verspilling van tijd.
1.4.3.
Bij brief van 13 mei 2016 heeft de Svb appellanten opnieuw verzocht om voor 1 juni 2016 nader genoemde gegevens over de woning te verstrekken, waaronder waardegegevens. In reactie hierop heeft appellant de Svb bij brief van 18 mei 2016 onder meer het volgende bericht. Het huis is gezamenlijk eigendom geworden van appellant en zijn drie broers na het overlijden van hun ouders in 1993. Sindsdien hebben appellant en zijn broers de woning niet kunnen onderhouden omdat zij een zeer gering inkomen hebben.
De woning is daardoor in slechte staat. Het vaststellen van de waarde en van het eigenaarschap van de woning in India is alleen mogelijk met een rechtsgang in India, wat veel tijd zal vergen en complicaties en kosten met zich meebrengt.
1.5.
Bij besluit van 6 juni 2016 heeft de Svb appellant meegedeeld dat hij en appellante per 15 december 2015 niet meer duurzaam gescheiden leven, dat hij daarom vanaf 1 januari 2016 recht heeft op het pensioenbedrag voor een gehuwde en dat hij met ingang van juni 2016 het aangepaste bedrag van € 429,65 per maand ontvangt. Over de periode van januari 2016 tot en met mei 2016 zal appellant later worden geïnformeerd.
1.6.
Bij besluit van 6 juni 2016 (besluit 1) heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet (PW) met ingang van 6 juni 2016 opgeschort op de grond, voor zover van belang, dat hij geen waardegegevens heeft verstrekt. De Svb heeft appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door de gevraagde informatie alsnog voor 1 augustus 2016 over te leggen.
1.7.
Bij besluit van - eveneens - 6 juni 2016 (besluit 2) heeft de Svb de aanvraag van appellante om een AIO-aanvulling afgewezen. Aan dit besluit heeft de Svb, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat appellante ondanks verzoeken daartoe geen waardegegevens van de woning in India heeft overgelegd, zodat te weinig informatie aanwezig is om het recht op AIO-aanvulling te kunnen vaststellen.
1.8.
Appellant heeft de Svb bij faxbericht van 29 juli 2016 verzocht om uitstel te verlenen voor het indienen van de gevraagde (waarde)gegevens voor de duur van één maand. Appellant heeft er hierbij op gewezen dat hij nog in afwachting is van een reactie van zijn familie in India en dat hij, om te kunnen reageren op besluit 1, afhankelijk is van de informatie die hij uit India zal verkrijgen.
1.9.
Bij besluit van 1 augustus 2016 (besluit 3) heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 7 juni 2016 beëindigd (lees: ingetrokken). Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens alsnog heeft overgelegd.
1.10.
Hangende de bezwaren tegen de besluiten 1 tot en met 3 hebben appellanten bij brief van 12 oktober 2016 stukken uit India met vertalingen toegestuurd. Dit betreft een brief met een vertaling van een beëdigd vertaler en een stuk over de waarde van de woning met een Nederlandse vertaling van een vertaler die niet beëdigd is (waardedocument). Uit de vertaling blijkt dat het gaat om een brief van (wijlen) de vader van appellant uit 1990 over een lening die hij had afgesloten en die zijn zoons zullen terugbetalen als hij komt te overlijden (schuldbrief). Volgens de vertaling van het waardedocument is dat document opgemaakt door belastingofficier [naam]. Verder staat in de Nederlandse vertaling dat volgens de kosten van de initiële bouw de waarde van de woning 556.400 Rupees is en dat dit aan de hand van het rapport is opgesteld. In de brief van 12 oktober 2016 heeft appellant er op gewezen dat hij een vermogen in India heeft van ongeveer € 2.000,- en een schuld van ongeveer € 1.200,-, zodat het totale vermogen ongeveer € 800,- bedraagt, maar dat dit vermogen voorlopig niet kan worden verzilverd. Op verzoek van de Svb heeft appellant bij brief van 27 oktober 2016 beter leesbare kopieën van de Indiase stukken toegestuurd.
1.11.
De Svb heeft getracht het waardedocument te laten vertalen door een beëdigd vertaler.
Uit de hierop betrekking hebbende interne e-mailwisseling van december 2016 komt naar voren dat er weinig vertalers Hindi-Nederlands te vinden zijn, dat sommige stukjes nog steeds slecht leesbaar zijn en dat, nu het om een aanvraag gaat, van de aanvrager kan worden verlangd dat hij het stuk aanlevert met een vertaling van een beëdigd vertaler. Bij brief van 8 december 2016 heeft de Svb appellante verzocht om voor 30 december 2016 een door een beëdigd vertaler opgemaakte Nederlandse vertaling van het waardedocument toe te zenden. Appellante heeft niet op dit verzoek gereageerd.
1.12.
Bij drie afzonderlijke besluiten van 12 januari 2017 (bestreden besluiten 1, 2 en 3) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard. Aan de bestreden besluiten 1 en 3 - opschorting en intrekking - heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant de gevraagde en voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijnen heeft verstrekt. Aan bestreden besluit 2 - afwijzing van de aanvraag van appellante - heeft de Svb, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Met de schuldbrief is de gestelde schuld in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt, terwijl ook niet duidelijk is of appellant daadwerkelijk een verplichting tot terugbetaling heeft. Vaststaat dat appellant eigenaar is van de woning in India. Niet kan worden opgemaakt wie het waardedocument heeft vertaald, zodat niet kan worden geverifieerd of deze vertaling correct is. Bovendien is dit document niet volledig leesbaar. Omdat de bewijslast voor de bijstandbehoevendheid bij het aanvragen van AIO-aanvulling in beginsel op de aanvrager rust, is het aan appellante om een door een beëdigd vertaler opgemaakte vertaling van het waardedocument te verstrekken. Door het ontbreken van deze vertaling kan het vermogen van appellante niet worden vastgesteld en daarmee ook niet haar recht op AIO-aanvulling.
De door appellante verstrekte gegevens over haar financiële situatie zijn onvoldoende om te kunnen vaststellen of en, zo ja, in welke mate appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
1.13.
Appellanten hebben in november 2017 opnieuw AIO-aanvulling aangevraagd.
Zij hebben daarbij opgegeven dat appellant eigenaar is van de woning in India en hebben (wederom) het waardedocument overgelegd. De Svb heeft appellanten kenbaar gemaakt dat de waarde van de woning in India aan de hand van een taxatierapport moet worden vastgesteld, met het verzoek om een dergelijk rapport toe te zenden. Appellant heeft daarop laten weten dat het waardedocument is opgesteld door een ambtenaar van het kadaster en dat het aandeel van appellant in de woning in India 556.400 Rupees bedraagt, wat neerkomt op
€ 7.420,-. Vervolgens heeft de Svb appellanten meegedeeld dat zij slechts gegevens hebben verstrekt waaruit de belastingwaarde van de onroerende zaak blijkt, met het verzoek om alsnog het gevraagde taxatierapport toe te zenden. Daarop hebben appellant een in het Engels opgesteld taxatierapport ingeleverd, opgesteld door ‘Civil Engineer’ [naam X] (X). Uit dit rapport blijkt dat X op 24 januari 2018 de waarde van de grond van de woning heeft vastgesteld op 630.000 Rupees. Vervolgens heeft de Svb bij besluit van 14 februari 2018 appellanten met ingang van 17 november 2017 een AIO-aanvulling toegekend. De Svb heeft hierbij het vrij te laten vermogen voor appellanten vastgesteld op € 8.822,-.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Appellanten voeren, kort weergegeven, het volgende aan. De rechtbank heeft het beroep op bewijsnood ten onrechte verworpen. Het was - en is nog steeds - voor appellant niet mogelijk een waardeverklaring uit zijn vorige woonplaats in India te laten komen. Het waardedocument is wel duidelijk leesbaar. Aan appellanten kan niet worden verweten dat zij geen beëdigde vertaling hebben verstrekt. Een vertaling van het Hindi naar het Nederlands is niet mogelijk. Hiervoor wordt verwezen naar een verklaring van het vertaalbureau. Het gaat hier niet om de beoordeling van een aanvraag, maar om de beoordeling van een intrekking. De bewijslast rust daarom op de Svb en niet, zoals de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, op appellanten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Opschorting (bestreden besluit 1)
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de PW heeft het bijstandverlenend orgaan de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent. De verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover betrokkene niet binnen de hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.2.
Vaststaat dat de gevraagde waardegegevens van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand en dat appellant deze gegevens niet binnen de hem geboden hersteltermijn heeft verstrekt.
4.3.
Voor zover appellant met zijn beroep op bewijsnood heeft willen betogen dat de Svb hem een onredelijk korte termijn heeft geboden voor het verstrekken van de gevraagde waardegegevens, slaagt dit betoog niet. De Svb heeft appellant immers bij brief van 12 april 2016 de gelegenheid geboden om voor 10 mei 2016 waardegegevens in te leveren en vervolgens bij brief van 13 mei 2016 om deze gegevens voor 1 juni 2016 te verstrekken. In het totaal heeft appellant dus ruim anderhalve maand de tijd gehad om met waardegegevens te komen. Appellant heeft wel gesteld dat het lastig, tijdrovend en kostbaar is om aan deze gegevens te komen, maar heeft deze stelling niet onderbouwd en heeft ook niet binnen de geboden hersteltermijn verzocht om verlenging van de hersteltermijn. Daarnaast valt niet in te zien waarom appellant de in oktober 2016 en in januari 2018 overgelegde waardegegevens niet al binnen de hem geboden hersteltermijn had kunnen verstrekken. De conclusie moet dan ook zijn dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen die termijn heeft verstrekt en dat hem dit kan worden verweten.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW is voldaan. De Svb was daarom bevoegd om het recht op AIO-aanvulling van appellant met ingang van 6 juni 2016 op te schorten. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de Svb niet in redelijkheid tot opschorting van het recht op
AIO-aanvulling heeft kunnen besluiten.
Intrekking (bestreden besluit 3)
4.5.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.6.
Zoals al onder 4.2 is overwogen, zijn de gevraagde gegevens van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. Ook staat vast dat appellant deze gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn, die liep tot 1 augustus 2016, heeft overgelegd. Appellant heeft daarmee verzuimd het bij besluit 1 geconstateerde verzuim binnen de daartoe gestelde termijn te herstellen.
4.7.
Appellant heeft echter, zoals blijkt uit 1.8, de Svb op 29 juli 2016 gemotiveerd verzocht om een uitstel van vier weken. De Svb heeft niet op dit verzoek beslist, maar heeft drie dagen later het intrekkingsbesluit genomen. Gelet hierop kon van appellant, zonder dat hij een beslissing op zijn verzoek om uitstel had ontvangen, niet worden verlangd de gevraagde gegevens voor 1 augustus 2016 te verstrekken. Appellant treft in dit opzicht geen verwijt.
Het beroep op bewijsnood slaagt in zoverre dus wel. Hierbij wordt niet van belang geacht dat appellant pas kort voor het verstrijken van de bij besluit 1 gestelde termijn om uitstel heeft verzocht. Deze omstandigheid zou een rol kunnen spelen bij de beslissing op het verzoek om uitstel. Hieruit volgt dat appellant niet kan worden verweten dat hij niet binnen de daartoe gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Vergelijk de uitspraak van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:60.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat de Svb niet bevoegd was om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand van appellant met ingang van 7 juni 2016 in te trekken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Afwijzing aanvraag (bestreden besluit 2)
4.9.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 27 december 2015, de datum waarop appellante een AIO-aanvulling heeft aangevraagd, tot en met 6 juni 2016, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.10.
Vaststaat dat appellante in de te beoordelen periode niet als alleenstaande recht op
AIO-aanvulling had en dat haar aanvraag om AIO-aanvulling daar ook niet op was gericht.
Deze aanvraag - in samenhang bezien met het onder 1.3 vermelde verzoek van appellanten van 12 april 2016 - moet dan ook worden beschouwd als een gezamenlijk verzoek van appellanten om de AIO-aanvulling van appellant te herzien naar de norm voor gehuwden.
4.11.
Zoals onder 1.13 is vermeld, hebben appellanten in het kader van hun in november 2017 ingediende aanvraag om een AIO-aanvulling een taxatierapport van X van 24 januari 2018 overgelegd. De Svb heeft dat rapport voldoende geacht om het vermogen van appellanten
- lees: de waarde van de woning in India - te kunnen vaststellen en appellanten met ingang van 17 november 2017 een AIO-aanvulling toe te kennen. Het taxatierapport van X heeft ook betekenis voor het vaststellen van de waarde van de woning in India in de te beoordelen periode. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de Svb er echter op gewezen dat dit taxatierapport bij nader inzien onvolledig is, omdat hierin alleen de waarde van de grond is vastgesteld en niet tevens de waarde van de woning zelf. Gelet hierop zal, zo heeft de
Svb-vertegenwoordiger voorts kenbaar gemaakt, nader onderzoek moeten worden verricht naar de waarde van de woning in India en zullen in dat kader nadere waardegegevens daarover bij appellanten moeten worden opgevraagd. Gelet op dit in het vooruitzicht gestelde nadere vermogensonderzoek, kan thans nog geen uitsluitsel worden gegeven over het recht op AIO-aanvulling van appellanten in de te beoordelen periode.
Conclusies
4.12.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt voor zover het is gericht tegen de opschorting. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd voor zover daarbij het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond is verklaard.
4.13.1.
Uit 4.8 volgt dat het hoger beroep slaagt voor zover het is gericht tegen de intrekking. De aangevallen uitspraak zal daarom worden vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond is verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met de wet.
4.13.2.
Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven.
De vertegenwoordiger van de Svb heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat de intrekking mogelijk op een andere grondslag kan worden gebaseerd. Om dat te kunnen beoordelen, zo heeft de Svb-vertegenwoordiger voorts te kennen gegeven, wil de Svb nader onderzoek doen naar het vermogen van appellanten in India en in dat kader nadere waardegegevens over de woning in India bij appellanten opvragen. De Svb heeft er hierbij op gewezen, zoals al onder 4.11 is vermeld, dat bij nader inzien het taxatierapport van X onvolledig is. Gelet hierop kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit 2 niet in stand worden gelaten en kan de Raad ook niet zelf voorzien. Daarom bestaat aanleiding het college op te dragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen besluit 3.
4.14.
In wat is overwogen onder 4.11, waaruit volgt dat de beoordeling van het recht op
AIO-aanvulling van appellanten in de te beoordelen periode afhankelijk is van de uitkomst van het nadere vermogensonderzoek, ziet de Raad aanleiding om de aangevallen uitspraak ook te vernietigen voor zover daarbij het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Daarin ziet de Raad tevens aanleiding om het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond te verklaren, dit besluit te vernietigen en het college op te dragen om ook een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen besluit 2 te nemen.
4.13.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de in 4.13.2 en 4.14 bedoelde nieuwe besluiten slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.
5. Wat onder 4.13.1 tot en met 4.14 is overwogen geeft aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellanten in beroep en in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De proceskosten worden begroot op € 1.024,- in beroep (één punt voor het indienen van het beroepschrift tegen bestreden besluit 2 en 3 - volstaan is met één beroepschrift - en één punt voor het verschijnen ter zitting in verband met de behandeling van dat beroepschrift) en € 1.024,- in hoger beroep (één punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal dus € 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de beroepen tegen de op de intrekking
en de afwijzing van de aanvraag betrekking hebbende besluiten van 12 januari 2017
ongegrond zijn verklaard;
- verklaart deze beroepen gegrond en vernietigt de op de intrekking en de afwijzing van de
aanvraag betrekking hebbende besluiten van 12 januari 2017;
- draagt de Svb op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de bezwaren
tegen het besluit van 6 juni 2016 - de afwijzing van de aanvraag van appellante - en van
1 augustus 2016 - de intrekking met ingang van 7 juni 2016;
- bepaalt dat tegen de nieuw te nemen beslissingen op de bezwaren slechts bij de Raad beroep
kan worden ingesteld;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2019.
(getekend) W.F. Claessens
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
lh