ECLI:NL:CRVB:2016:60

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
13/6316 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 20 december 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college verzocht appellant in 2012 om gegevens over zijn bankrekeningen en woning, maar appellant reageerde niet tijdig. Na een verzoek om uitstel, dat niet werd beantwoord, schorste het college de bijstandsverlening per 1 februari 2013. Later werd de bijstand ingetrokken omdat appellant niet aan de informatieverplichting had voldaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet had mogen besluiten tot opschorting zonder een beslissing op het verzoek om uitstel. Hierdoor kon appellant niet verweten worden dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig had verstrekt. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van het college, en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen de intrekking van de bijstand.

Uitspraak

13/6316 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2013, 13/5470 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.R.S. Ramhit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Voor appellant is verschenen mr. Ramhit. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 20 december 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Omdat uit eerder onderzoek was gebleken dat appellant beschikte over twee bankrekeningen die niet bekend waren bij het college en appellant eigenaar was van een woning in Groningen, heeft het college appellant bij brief van 5 december 2012 verzocht om voor 31 december 2012 een aantal gegevens over te leggen, waaronder kopieën van de bankafschriften van de twee bankrekeningen van de afgelopen drie maanden en gegevens van zijn koopwoning. Bij brief van 22 januari 2013 heeft het college de betaling van de bijstand met ingang van 1 februari 2013 geblokkeerd en appellant verzocht om voor 5 februari 2013 contact op te nemen met zijn consulent. Hierbij heeft het college vermeld dat als appellant binnen die termijn niet de volledige stukken aanlevert waar om werd verzocht, het recht op uitkering zal worden opgeschort. Appellant heeft op 4 februari 2013 telefonisch bij de klantenservice SZW verzocht om uitstel van vier weken voor het inleveren van de gevraagde stukken, omdat hij een aantal stukken bij een andere gemeente moet opvragen en de andere documenten bij zijn zoon zijn, die nu met vakantie is. Aan appellant is gemeld dat hij dit verzoek schriftelijk moet indienen. Appellant heeft het verzoek om uitstel nogmaals op 5 februari 2013 aan de balie van Werkplein Den Haag via een registratieformulier gedaan.
1.3.
Bij besluit van 5 februari 2013 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 1 februari 2013 opgeschort op de grond dat appellant de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Daarbij heeft het college appellant verzocht de gevraagde gegevens alsnog voor 19 februari 2013 over te leggen.
1.4.
Bij besluit van 19 februari 2013 (intrekkingsbesluit) heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2013 ingetrokken met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB op de grond dat appellant niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de in het opschortingsbesluit vermelde verplichtingen.
1.5.
Bij besluit van 27 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het college de tegen de besluiten van 5 februari 2013 en 19 februari 2013 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Het bestreden besluit berust allereerst op toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB. Ingevolge die bepaling heeft het bijstandverlenend orgaan de bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent.
4.3.
Vaststaat dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn, die liep tot 5 februari 2013, heeft overgelegd. Appellant heeft daarmee verzuimd de bij brief van 22 januari 2013 gevraagde gegevens binnen de daartoe gestelde termijn te verstrekken.
4.4.
Appellant heeft echter op 4 februari 2013 telefonisch gemotiveerd verzocht om uitstel van vier weken. Hierop is slechts geantwoord dat appellant zijn verzoek schriftelijk moest indienen, wat appellant op 5 februari 2013 ook heeft gedaan. Het college heeft op het verzoek om uitstel niet beslist, maar direct het opschortingsbesluit genomen. De Raad is van oordeel dat van appellant, zonder dat hij een beslissing op zijn verzoek om uitstel had ontvangen, niet kon worden verlangd de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken. Hierbij wordt niet van belang geacht dat appellant eerder niet op de brief van 5 december 2012 heeft gereageerd en pas kort voor het verstrijken van de bij brief van 22 januari 2013 gestelde termijn om uitstel heeft verzocht. Deze omstandigheden zouden een rol kunnen spelen bij de beslissing op het verzoek om uitstel. Hieruit volgt dat appellant niet kan worden verweten dat hij niet binnen de daartoe gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 1 februari 2013 als bedoeld in het eerste lid van artikel 54 van de WWB niet in stand kan blijven. Daarmee is tevens gegeven dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2013 in te trekken.
4.6.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gericht tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met de wet.
4.7.
Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Het besluit van 5 februari 2013 zal worden herroepen, omdat dit besluit op dezelfde onjuiste grondslag berust en dit gebrek niet kan worden hersteld. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2013. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen deel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de intrekking, zonder nader standpunt van het college, niet in stand worden gelaten en kan de Raad ook niet zelf voorzien. Daarom bestaat aanleiding het college op te dragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2013.
4.8. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Raad verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in bezwaar, € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 2.976,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
-
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 27 mei 2013;
- herroept het besluit van 5 februari 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats
treedt van het vernietigde besluit van 27 mei 2013, voor zover dat betrekking heeft op de
opschorting;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van
19 februari 2013, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat tegen het te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.976,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. ter Brugge en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A. Stuut

HD