ECLI:NL:CRVB:2019:1301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vrijwillige verzekering AOW en premiebetaling door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) van appellant, die in België woont. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de Raad van 21 oktober 2016, waarin werd geoordeeld dat appellant en zijn echtgenote in de periode van 13 oktober 2004 tot en met 14 augustus 2012 niet verzekerd waren voor de AOW. De Svb had appellant de mogelijkheid geboden om zich vrijwillig te verzekeren, maar appellant stelde dat de premie onaanvaardbaar hoog was en dat hij recht had op een verzekering zonder premiebetaling vanwege het nadeel dat hij door toedoen van de Svb had geleden.
De Raad heeft overwogen dat de Svb op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak en dat er geen grond is om de Svb te verplichten om appellant een vrijwillige verzekering aan te bieden zonder premiebetaling of onder gunstiger voorwaarden. De Raad concludeert dat de vaststelling van de premie voor de vrijwillige verzekering dwingendrechtelijk is voorgeschreven en dat de Svb niet gehouden is om af te wijken van deze regels. De stelling van appellant dat hij nadeel heeft geleden door het niet tijdig aanbieden van de verzekering werd verworpen, omdat niet aannemelijk was dat hij hierdoor daadwerkelijk benadeeld was.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.