ECLI:NL:CRVB:2019:13

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
16/6284 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van WIA-uitkering na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 23 november 2009 ziek meldde, heeft een uitkering op grond van de WIA aangevraagd. Het Uwv heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80% tot 100%, maar na een herbeoordeling in 2015 werd dit percentage verlaagd naar 44%. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar gezondheid is verslechterd en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor haar. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De medische informatie die door appellante is ingediend, waaronder rapporten van haar huisarts en behandelaars, is zorgvuldig beoordeeld door de verzekeringsartsen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd dat appellante in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen, ondanks haar klachten. De Raad heeft ook de GAF-score van appellante in overweging genomen, maar geconcludeerd dat deze score niet de waarde heeft die appellante eraan hecht. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.

Uitspraak

16.6284 WIA

Datum uitspraak: 2 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 september 2016, 15/7185 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2018. Namens appellante is mr. Huurman-Ip Vai Ching verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster toeslagen. Op
23 november 2009 heeft zij zich voor deze werkzaamheden ziek gemeld. Zij is in aanmerking gebracht voor uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Wet arbeid en zorg. Het Uwv heeft appellante met ingang van 2 juli 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80% tot 100%.
1.2.
Appellante heeft op 5 januari 2015 gemeld dat haar gezondheid is verslechterd. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 maart 2015 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is gewijzigd, maar dat de hoogte van de loonaanvullingsuitkering niet wijzigt tot 1 april 2017. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44%. Bij besluit van 6 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 februari 2015 56,81% bedraagt. Met inachtneming van een gewijzigde resterende verdiencapaciteit heeft het Uwv het besluit van 5 maart 2015 voor het overige gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze uiteen heeft gezet dat appellante, ondanks haar klachten, in medische zin in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie die appellante in bezwaar heeft ingediend bij zijn beoordeling betrokken. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om het medisch oordeel, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, voor onjuist te houden. Ook heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 februari 2015. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat voldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Zij is verdergaand beperkt door haar psychische klachten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij verwezen naar de zich in het dossier bevindende informatie van haar huisarts van
20 februari 2015, van haar bij PsyQ werkzame behandelaars M. Leenderts van 1 mei 2015 en
R. van der Waal, GZ-psycholoog van 9 november 2015 en de in bezwaar aangevoerde gronden. Haar depressie is ernstiger dan de matige depressie waar de verzekeringsartsen vanuit zijn gegaan. Ook is door Leenderts haar GAF-score verlaagd van 55 naar 50, waardoor ernstige beperkingen in het sociaal functioneren moeten worden aangenomen. Bovendien is de diagnose ten aanzien van as II uitgesteld en is ten aanzien van as III hoofdpijn vastgesteld. Appellante kan verder niet begrijpen dat de verzekeringsarts aanneemt dat zij minder hulp krijgt voor haar kinderen en in het huishouden dan bij de vorige beoordeling, die zag op de datum van 1 juli 2012. Zij krijgt hulp van haar zusje in de huishouding, haar buurvrouw brengt de kinderen naar school en zij laat haar boodschappen bezorgen. Appellante heeft daarnaast aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. In de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) wordt haar belastbaarheid overschreden op sociaal functioneren en veelvuldige deadlines. In de functie van administratief medewerker
(SBC-code 315090) wordt haar belastbaarheid overschreden omdat zij in die functie veelvuldig met anderen moet samenwerken.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het aanvullende rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 januari 2017, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Hiertoe wordt overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek. De primaire arts heeft appellante op een spreekuur psychisch en lichamelijk onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft eveneens psychisch onderzoek verricht. De primaire arts heeft informatie bij de huisarts opgevraagd en verkregen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie en de informatie die appellante in bezwaar heeft ingebracht kenbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep een aanvullend rapport ingebracht waarin gemotiveerd is ingegaan op de beroepsgronden van appellante en de ingediende medische informatie. De klachten die appellante naar voren heeft gebracht en de medische informatie die in het dossier aanwezig is, waaronder de informatie van de huisarts en van PsyQ, zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Daarbij is ook aandacht besteed aan de medicatie die appellante gebruikte. De verzekeringsgeneeskundige rapporten zijn overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd en consistent. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen geen grond is.
4.3.
Dat de depressie volgens appellante ernstiger is dan de matige depressie waar de verzekeringsartsen vanuit zijn gegaan, volgt de Raad niet nu de informatie daarvoor geen grondslag biedt. Ook haar behandelaars gingen uit van een matige depressie, zoals blijkt uit het behandelplan van PsyQ van 1 mei 2015 en de informatie van de behandelend psycholoog Van der Waal van 9 november 2015. Voor het standpunt van appellante dat zij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen is in de medische stukken geen onderbouwing of objectivering gevonden.
4.4.
Verder wordt appellante niet gevolgd in wat zij heeft aangevoerd met betrekking tot de GAF-score van 55 naar 50. Het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te bieden voor een beoordeling van het beloop daarvan; het is niet bedoeld om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, dan wel om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen (zie onder meer de uitspraak van de Raad van
30 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3137)
.Aan de vermelde GAF-score kan daarom niet de waarde worden gehecht die appellante eraan gehecht wenst te zien.
4.5.
Uitgaande van de FML van 10 februari 2015 wordt de rechtbank eveneens gevolgd in haar oordeel dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. Het standpunt van appellante dat de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) niet passend zijn omdat haar belastbaarheid wordt overschreden op sociaal functioneren en veelvuldige deadlines, volgt de Raad niet. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 oktober 2015 blijkt dat de werkzaamheden in die functies binnen de medische belastbaarheid die voor appellante is vastgesteld blijven. Wat betreft de functie van administratief medewerker
(SBC-code 315090) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van
9 januari 2017 in hoger beroep, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, toegelicht dat in die functie weliswaar af en toe overleg plaatsvindt met collega’s, maar dat dit geen samenwerken betreft in de zin van de definitie van CBBS. Daarnaast is de beperking voor wat betreft het rechtstreeks contact volgens de arbeidsdeskundige bedoeld voor vis à vis contacten met klanten en kan appellante telefonisch en schriftelijk contact wel aan. In de functie van administratief medewerker komt geen vis à vis contact met klanten voor, aldus de arbeidsdeskundige. De Raad acht deze motivering overtuigend.
4.6.
Gelet op wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet.
4.7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) O.V. Vries

LO