ECLI:NL:CRVB:2019:1286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Uwv over WAO-uitkering en nieuw gebleken feiten
Op 12 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WAO-uitkering. Appellant, die sinds 1983 een WAO-uitkering ontvangt, had eerder verzoeken ingediend om terug te komen van besluiten van het Uwv uit 1990 en 2003, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd afgewezen. Het Uwv had deze besluiten gehandhaafd, omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herbeoordeling rechtvaardigden.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn gezondheidstoestand sinds 1983 niet was verbeterd en dat het onduidelijk was waarom zijn uitkering was stopgezet. Het Uwv verdedigde de aangevallen uitspraak en stelde dat er geen nieuwe feiten waren die een andere beslissing rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had besloten om niet terug te komen op de eerdere besluiten, omdat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangetoond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat het Uwv op basis van de bestaande informatie en de eerder genomen besluiten had kunnen handelen, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.