ECLI:NL:CRVB:2019:1263
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake WW-uitkering en schadevergoeding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.C.S. Grégoire, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn WW-uitkering had verminderd op basis van inkomsten uit arbeid. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad bevestigt dat er sprake is van procesbelang, ondanks het verweer van het Uwv dat appellant geen procesbelang meer zou hebben. De Raad oordeelt dat het resultaat dat appellant nastreeft, namelijk een hogere uitkering, feitelijk betekenis voor hem kan hebben. De Raad wijst erop dat het hebben van een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang.
De Raad concludeert dat de argumenten van appellant, waaronder het motiveringsgebrek van het Uwv en de schending van het eigendomsrecht, niet onderbouwd zijn. Het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM wordt afgewezen, omdat de wetswijziging niet in het nadeel van appellant is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af, evenals de verzoeken om proceskostenvergoeding.