ECLI:NL:CRVB:2019:1260
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv inzake WIA-uitkering en gebrekkige uitvoering van de tussenuitspraak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. De Raad had eerder op 16 mei 2018 een tussenuitspraak gedaan, waarin het Uwv was opgedragen om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv had echter niet op de juiste wijze uitvoering gegeven aan deze tussenuitspraak, omdat het onvoldoende informatie had ingewonnen bij de behandelend psycholoog van appellante over haar psychische gezondheidstoestand op de relevante datum. Hierdoor was het bestreden besluit, dat stelde dat appellante geen recht had op een uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, niet goed gemotiveerd.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de psychische beperkingen van appellante niet adequaat had beoordeeld en dat de informatie van de huisarts niet voldeed aan de eisen die in de tussenuitspraak waren gesteld. De Raad heeft daarom het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de noodzaak voor appellante om op elk moment gebruik te kunnen maken van het toilet. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.560,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de noodzaak om alle relevante informatie in overweging te nemen bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.