ECLI:NL:CRVB:2018:1474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
15/6086 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake gebrekkige motivering van het bestreden besluit door het Uwv met betrekking tot WIA-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 16 mei 2018, wordt ingegaan op de gebrekkige voorbereiding en motivering van het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WIA-uitkering van appellante. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen, veroorzaakt door fissura ani en incontinentie, niet correct waren ingeschat. Daarnaast stelde zij dat haar psychische beperkingen, waaronder angststoornis en depressieve stoornis, niet adequaat waren beoordeeld door het Uwv.

De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellante, met name met betrekking tot haar toiletbezoek en psychische gezondheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geen contact opgenomen met de behandelend psycholoog, wat leidde tot een gebrekkige motivering van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken de gebreken in het besluit te herstellen, informatie in te winnen bij de behandelend sector en een aangepaste FML op te stellen die rekening houdt met de noodzaak voor appellante om op elk moment gebruik te kunnen maken van het toilet.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op de ingediende bezwaren van appellante. De Raad sluit af met de opdracht aan het Uwv om de gebreken in het besluit te herstellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de nieuwe motivering in acht moet worden genomen.

Uitspraak

15.6086 WIA-T

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 juli 2015, 15/879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 mei 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. van Rookhuizen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door V.A.R. Kali. Het onderzoek ter zitting is geschorst, onder de afspraak dat het Uwv binnen zes weken nader zal rapporteren.
Het Uwv heeft een nader rapport, gedateerd 16 november 2017, ingediend.
Appellante heeft hierop gereageerd.
Beide partijen zijn gewezen op hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Omdat geen van de partijen binnen de gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, wordt uitspraak gedaan zonder dat een nadere zitting heeft plaatsgevonden.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 8 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 2 oktober 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 27 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen wegens fissura ani en incontinentie voor faeces zijn onderschat. Verder zijn haar psychische beperkingen onderschat, omdat het Uwv ten onrechte voorbij is gegaan aan de door haar behandelend psycholoog gestelde diagnoses angststoornis, depressieve stoornis en aanpassingsstoornis.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Op verzoek van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd op 16 november 2017. Hierbij is het standpunt gehandhaafd dat een beperking voor toiletbezoek niet aan de orde is, omdat de incontinentie volgens de informatie van de huisarts op de datum in geding van
2 oktober 2014 nog geen rol speelde en bovendien, mocht het toch aan de orde zijn geweest, incontinentiemateriaal kon worden gebruikt waardoor er geen noodzaak was om onmiddellijk een toilet te bezoeken. Voor het nemen van een bad, één tot tweemaal per dag, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische noodzaak. Voor het aannemen van beperkingen wegens een psychische stoornis is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De verzekeringsarts heeft appellante op 21 juli 2014 gezien op het spreekuur. Op dat moment had appellante nog intensieve wondverzorging nodig wegens een ingreep die op
7 juli 2014 had plaatsgevonden. De verzekeringsarts verwachtte dat rond de datum van het einde van de wachttijd van 2 oktober 2014 de belastbaarheid verbeterd zou zijn, waarbij appellante aangewezen zou blijven op fysiek licht werk waarbij ze niet lang hoeft te zitten (maximaal een uur aaneengesloten) en daarbij eventueel een zitring kan gebruiken. De (verwachte) functionele mogelijkheden zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken tijdens de hoorzitting op 28 januari 2015. Hierbij heeft appellante te kennen gegeven dat de situatie met betrekking tot de fissura ani onveranderd is sinds juli 2014, dat de wond nog steeds frequent opengaat en dat zij vaak last heeft van ontstekingen en incontinentie. Uit een aantekening in het huisartsjournaal van 16 september 2014 blijkt dat appellante toen bekend was met incontinentia alvi. Gezien deze gegevens wordt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals neergelegd in het rapport van 16 november 2017, dat deze aandoening niet aan de orde was op 2 oktober 2014, niet gevolgd. Het (subsidiaire) standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de aandoening incontinentia alvi geen beperking voor toiletbezoek rechtvaardigt, is onvoldoende onderbouwd. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante incontinentiemateriaal kon gebruiken doet geen recht aan de medische situatie van appellante en doet niet af aan de noodzaak om gebruik te kunnen maken van een toilet indien dit nodig is. Er is niet overtuigend gemotiveerd dat hiermee in de FML voldoende rekening is gehouden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gemotiveerd dat de verwachting van de verzekeringsarts op
21 juli 2014 dat de belastbaarheid van appellante op 2 oktober 2014 zou zijn verbeterd, is uitgekomen.
4.3.
Uit de informatie van de behandelend psycholoog van 30 april 2015 blijkt dat appellante sinds 2 september 2014 onder behandeling is wegens spannings-/stemmingsklachten en verwerkingsproblemen. De diagnoses angststoornis niet anderszins omschreven, depressieve stoornis, matig van ernst, en aanpassingsstoornis met angstige en depressieve stemming zijn gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 juni 2015 te kennen gegeven dat het de vraag is of sprake is van een psychische stoornis en niet eerder van aanpassingsproblematiek en dat niet duidelijk is hoe tot de genoemde diagnostiek is gekomen. Omdat de informatie van de behandelende psycholoog niet spoort met de bevindingen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding tot bijstelling van de FML. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd dat er geen grond is voor het aannemen van beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en/of sociaal functioneren. Er is immers geen informatie opgevraagd bij, noch contact opgenomen met de (destijds) behandelend psycholoog en ook is niet duidelijk om welke reden de aanpassingsproblematiek van appellante niet tot beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren leidt.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.2 en 4.3 is er sprake van een gebrekkige voorbereiding en gebrekkige motivering van het bestreden besluit. Er bestaat aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe dient het Uwv informatie in te winnen bij de behandelend sector over de psychische gezondheidstoestand van appellante op 2 oktober 2014. Daarnaast dient in de FML te worden opgenomen dat appellante op elk moment gebruik moet kunnen maken van het toilet. Op basis van een aangepaste FML dient vervolgens een nadere arbeidskundige beoordeling plaats te vinden. Vervolgens dient het Uwv te bezien of het bestreden besluit, met de nadere motivering, kan worden gehandhaafd, dan wel dat een nieuwe beslissing op bezwaar dient te worden genomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 27 februari 2014 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H. Achtot
sg