ECLI:NL:CRVB:2019:1244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
17/4366 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich op 21 mei 2015 ziek had gemeld, ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 24 juni 2016 en per 12 oktober 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar zowel het Uwv als de rechtbank hebben haar bezwaren ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek bevestigd en geoordeeld dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante correct hebben vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep van appellante is afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

17.4366 ZW, 17/4367 ZW

Datum uitspraak: 9 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 mei 2017, 16/6954, 17/729 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als productiemedewerker planten voor 34,25 uur per week. Op 21 mei 2015 heeft zij zich ziek gemeld. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 18 april 2016 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 april 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 23 mei 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 24 juni 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 oktober 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Appellante heeft zich met ingang van 20 september 2016 opnieuw ziek gemeld met dezelfde medische klachten. Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Een verzekeringsarts heeft appellante op 10 oktober 2016 gezien. Deze arts heeft appellante onveranderd in staat geacht tot het verrichten van een van de functies die in het kader van de EZWb waren geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 10 oktober 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 12 oktober 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 januari 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk zijn, geen inconsistenties bevatten, en concludent zijn. Bij de beoordeling in het kader van de EZWb zijn diverse beperkingen aangenomen en is niet gebleken van een onjuiste inschatting door de verzekeringsartsen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen zijn onderschat. Bij de beoordeling in het kader van de nieuwe ziekmelding is niet gebleken van een medisch objectieve onderbouwing van verergerde medische klachten en zijn geen aanknopingspunten aanwezig om aan te nemen dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor onduidelijkheid of twijfel over de conclusies van de verzekeringsartsen en achtte geen reden aanwezig om een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellante en heeft geoordeeld dat het Uwv het ziekengeld van appellante per 24 juni 2016 en per 12 oktober 2016 terecht heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de beschikbare gegevens van de behandelend sector en heeft zij gesteld dat zij per 24 juni 2016 en per 12 oktober 2016 niet in staat was om de geselecteerde functies te verrichten. Het ziekengeld had niet mogen worden beëindigd. Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit 1
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. De informatie van de reumatoloog, de huisarts en Sanitas is betrokken bij de oordeelsvorming door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beperkingen die voor de psychische en de lichamelijke klachten zijn aangenomen komen in de FML tot uitdrukking in het persoonlijk en sociaal functioneren. Voor dynamische handelingen en statische houdingen zijn beperkingen aangenomen. Ook gelden beperkingen in de fysieke omgevingseisen en in de werktijden. Uit de beschikbare informatie van de behandelend sector volgt niet dat de medische situatie van appellante door het Uwv verkeerd is ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat een urenbeperking niet van toepassing is.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 april 2016 wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante en dat deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mochten worden. Het Uwv heeft met juistheid geoordeeld dat appellante per 24 juni 2016 niet meer in aanmerking komt voor ziekengeld.
Bestreden besluit 2
4.4.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat geen aanleiding bestaat om de getrokken conclusies door de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De rechtbank heeft met juistheid het Uwv gevolgd in het standpunt dat appellante met ingang van 12 oktober 2016 in staat was tot het verrichten van één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Appellante heeft geen medische onderbouwing gegeven voor haar stelling dat haar medische situatie zodanig was dat zij hiertoe op 12 oktober 2016 niet in staat was. Appellante heeft ook in hoger beroep geen gegevens ingebracht die hier een ander licht op werpen.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J.R. Trox

VC