ECLI:NL:CRVB:2019:1221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M. Hillen
- A.M. Overbeeke
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die sinds 9 maart 2000 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De gemeente Amsterdam had op basis van een fraudemelding van de politie onderzoek gedaan naar de bijstandsverlening aan appellante en haar partner, waarbij werd gesteld dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand van appellante per 1 oktober 2016 beëindigd en de bijstand over een periode van bijna zeven jaar teruggevorderd, omdat er onvoldoende melding was gemaakt van de gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft vastgesteld dat appellanten in de periode van 4 mei 2009 tot 1 oktober 2016 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, ondanks dat appellant in bepaalde perioden op een ander adres stond ingeschreven. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellanten en de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellant zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet tijdig melding te maken van de gezamenlijke huishouding.
De beroepsgronden van appellanten, waaronder de stelling dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, werden door de Raad verworpen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking en terugvordering van de bijstand rechtmatig waren.