ECLI:NL:CRVB:2019:1215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
18/3708 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Defensie inzake invaliditeitspensioen en PTSS

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een appellante tegen een besluit van de staatssecretaris van Defensie. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar invaliditeit in verband met posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de toekenning van een militair invaliditeitspensioen. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond had verklaard, maar dat de mate van invaliditeit was vastgesteld op 7,92%, wat onder de drempel van 10% ligt voor toekenning van het pensioen. De Raad volgde appellante in haar standpunt over de score in subrubriek 3 (slapen), maar oordeelde dat dit motiveringsgebrek niet leidde tot benadeling van appellante, aangezien de gewenste score niet zou leiden tot een hogere mate van invaliditeit. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.980,68 bedroegen, inclusief griffierecht.

Uitspraak

18.3708 MPW

Datum uitspraak: 4 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Defensie van
30 mei 2018
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 8 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:676, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag vernietigd en de staatssecretaris opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van wat in die uitspraak is overwogen. De Raad heeft daarbij met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft de staatssecretaris op van 30 mei 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit) genomen.
Tegen het bestreden besluit heeft mr. W.B. Knook namens appellante beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Knook. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en
omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 8 maart 2018. De Raad volstaat nu met het volgende.
1.2.
In de uitspraak van 8 maart 2018 heeft de Raad, voor zover hier van belang, geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van 22 augustus 2017 niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De gehanteerde scorelijst, waarin uitsluitend geringe beperkingen (score 1) zijn aangenomen in de subrubriek slapen, komt niet zonder meer overeen met het beeld dat overigens uit de stukken van destijds naar voren komt. Een verklaring voor dit verschil komt uit de bevindingen van de verzekeringsartsen niet naar voren.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellante in zoverre gegrond verklaard, dat ter zake van de vastgestelde PTSS alsnog een verergerend dienstverband met de uitoefening van de militaire dienst aannemelijk wordt geacht. De mate van invaliditeit per de peildatum 13 november 2008 is vastgesteld op 7,92%. Omdat dit percentage minder dan 10 bedraagt, is het bezwaar voor zover dit strekt tot toekenning van een militair invaliditeitspensioen, ongegrond verklaard.
2.2.
Appellante heeft de scores in de subrubrieken 2 (mobiliteit), 3 (slapen),
7 ( communicatieve (emotionele) vaardigheden/activiteiten) en 10 (omgaan met stressvolle gebeurtenissen) bestreden. Zij stelt op die punten meer beperkt te zijn geweest dan bij het bestreden besluit is aangenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een rapport van W.Tse, verzekeringsarts, overgelegd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
In subrubriek 2 (mobiliteit) is een score 0 toegekend. Verzekeringsarts Tse stelt dat dit een score 1 had moeten zijn. Hij baseert dit standpunt op de mededeling in de brief van appellante uit december 2008 dat zij altijd bij de deur gaat zitten in het openbaar vervoer en dat zij reizen in de spits probeert te vermijden. De Raad kan de staatssecretaris volgen in zijn standpunt dat die omstandigheden de gewenste score niet rechtvaardigen. Klasse 1 is aan de orde bij het hebben van moeite met het vinden van de juiste routes en het soms missen van aansluitingen. Daarvan is niet gebleken. Verzekeringsarts Tse kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de gewenste score 1 wordt gerechtvaardigd door het voldoen aan één kenmerk uit klasse 2, te weten het vermijden van druk (stads)verkeer. Nog los van de vraag of kan worden gezegd dat van dergelijk vermijden daadwerkelijk sprake is geweest - appellante vermeldt in de genoemde brief dat het haar moeite kost naar buiten te gaan en dingen te ondernemen maar dat zij dit uiteindelijk wel zo veel mogelijk doet - is daarmee nog steeds geen sprake van een beeld dat in zijn totaliteit voldoet aan klasse 1 dan wel klasse 2 in deze subrubriek.
3.2.
Ook de gegeven score 0 in subrubriek 7 (communicatieve (emotionele) vaardigheden/activiteiten) houdt stand. Verzekeringsarts Tse heeft gewezen op het als dreigend ervaren van mensen op straat en het hebben van moeite met Turks of Arabisch sprekende mensen. Die gevoelens leveren evenwel nog niet een situatie op waarin zaken aan de orde zijn als het hebben van moeite met intieme relaties, het af en toe hebben van een woedeuitbarsting en/of het weglopen bij conflicten. Uit het destijds verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek is van dergelijke belemmeringen in het contact met anderen niet gebleken.
3.3.
In subrubriek 10 (omgaan met stressvolle omstandigheden), is een score 1 toegekend. Ook deze score houdt stand. Verzekeringsarts Tse heeft in dit verband de arbeidsongeschiktheid van appellante van wezenlijke betekenis geacht en daarom gepleit voor een score 2. De staatsecretaris kan evenwel worden gevolgd in zijn standpunt dat het bij het bepalen van de invaliditeit in dit kader gaat om de dagelijkse levensactiviteiten, en dus niet om de arbeidsbeperkingen als zodanig. Niet gezegd kan worden dat de gegeven score 1 in deze subrubriek zich niet verhoudt tot wat uit de stukken van destijds over de dagelijkse levensactiviteiten naar voren komt.
3.4.
Op deze punten slaagt het beroep dus niet. Appellante heeft ter zitting van de Raad nog eens beschreven hoe zeer zij zich ten tijde van belang in 2008 op de diverse gebieden beperkt heeft gevoeld. Dat zij zich niet op alle punten herkent in de bevindingen van de verzekeringsarts is op zichzelf beschouwd voorstelbaar, maar bij de beoordeling van de wijze waarop de situatie op de peildatum 13 november 2008 in kaart is gebracht, acht de Raad de stukken uit die tijd doorslaggevender dan wat appellante daar nu, meer dan tien jaar later, over heeft verklaard. Voor zover appellante ter zitting melding heeft gemaakt van meer of andere beperkingen dat die welke uit de bedoelde stukken naar voren komen, kan de Raad daar dus niet de door appellante gewenste betekenis aan geven.
3.5.
Appellante wordt wel gevolgd in haar standpunt over de score die is gegeven in subrubriek 3 (slapen), te weten een score 1. De Raad begrijpt het standpunt van de staatssecretaris aldus dat niet wordt bestreden dat appellante ten tijde van belang vaker dan één keer per week nachtmerries had. De reden waarom er geen aanleiding is gezien tot een hogere score dan score 1, is dat deze nachtmerries gingen over Afghanistan, waar appellante nooit is geweest. Zoals namens de staatssecretaris ter zitting van de Raad is onderkend, is die omstandigheid in het kader van de vaststelling van de beperkingen niet relevant. Nu de gegeven score wel op bedoelde omstandigheid is gebaseerd, moet op zijn minst worden gezegd dat het bestreden besluit in zoverre een draagkrachtige motivering ontbeert. Aangezien de door appellante gewenste score 2 in deze subrubriek op zichzelf beschouwd niet zou leiden tot een mate van invaliditeit van 10% of meer en het dus aannemelijk is dat appellante door dit motiveringsgebrek niet is benadeeld, ziet de Raad aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
3.6.
Het overwogene onder 3.1 tot en met 3.5 betekent dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad ziet aanleiding de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van appellante, tot een bedrag van € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand, een bedrag van
907,98 voor de deskundige en een bedrag van € 48,70 aan reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellante, tot een bedrag van in totaal
€ 1.980,68;
- bepaalt dat de staatssecretaris appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 46,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) F. Demiroğlu
md