In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Defensie met betrekking tot de toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Appellante, die als militair is uitgezonden naar Joegoslavië en Irak, heeft een verzoek ingediend voor een invaliditeitspensioen vanwege posttraumatische stressstoornis (PTSS) en andere psychische aandoeningen. De Staatssecretaris heeft aanvankelijk het verzoek afgewezen, maar heeft later een verergerend dienstverband aangenomen voor de PTSS, zonder echter het invaliditeitspercentage op 10% of meer vast te stellen, wat noodzakelijk is voor toekenning van het pensioen.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten van de Staatssecretaris niet op een deugdelijke motivering berusten. De Raad oordeelt dat de inschatting van de beperkingen van appellante niet overeenkomt met het complexe beeld van haar problematiek, zoals dat uit de medische rapportages naar voren komt. De Raad vernietigt de eerdere besluiten en draagt de Staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.685,08 bedragen.