In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de tijdigheid van een beroepschrift dat door appellant is ingediend tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die hem schuldig nalatig verklaarden voor het niet betalen van AOW-premies over verschillende jaren. De bestreden besluiten zijn gedateerd op 16 februari 2017, maar appellant ontving deze pas op 18 februari 2017. De beroepstermijn begon op diezelfde datum en eindigde op 31 maart 2017. Appellant heeft zijn beroepschrift gedateerd op 29 maart 2017, maar dit werd pas op 4 april 2017 door de rechtbank ontvangen, twee werkdagen na het verstrijken van de termijn. De rechtbank verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er aanleiding is om te twijfelen aan de verzenddatum van de bestreden besluiten. De Svb had geen deugdelijke verzendadministratie en het was niet aannemelijk dat de besluiten daadwerkelijk op de dag van dagtekening zijn verzonden. De Raad concludeerde dat het beroepschrift geacht wordt tijdig ter post te zijn bezorgd, omdat er geen feiten zijn die erop wijzen dat het later ter post is bezorgd. De rechtbank had de beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, en de Raad heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.048,-.