ECLI:NL:CRVB:2019:1213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
17/7964 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van beroepschrift en niet-ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de tijdigheid van een beroepschrift dat door appellant is ingediend tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die hem schuldig nalatig verklaarden voor het niet betalen van AOW-premies over verschillende jaren. De bestreden besluiten zijn gedateerd op 16 februari 2017, maar appellant ontving deze pas op 18 februari 2017. De beroepstermijn begon op diezelfde datum en eindigde op 31 maart 2017. Appellant heeft zijn beroepschrift gedateerd op 29 maart 2017, maar dit werd pas op 4 april 2017 door de rechtbank ontvangen, twee werkdagen na het verstrijken van de termijn. De rechtbank verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er aanleiding is om te twijfelen aan de verzenddatum van de bestreden besluiten. De Svb had geen deugdelijke verzendadministratie en het was niet aannemelijk dat de besluiten daadwerkelijk op de dag van dagtekening zijn verzonden. De Raad concludeerde dat het beroepschrift geacht wordt tijdig ter post te zijn bezorgd, omdat er geen feiten zijn die erop wijzen dat het later ter post is bezorgd. De rechtbank had de beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, en de Raad heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.048,-.

Uitspraak

17.7964 AOW, 17/7965 AOW, 17/17/7966 AOW, 17/7967 AOW, 17/7968 AOW, 17/7969 AOW

Datum uitspraak: 4 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 november 2017, 17/1078, 17/1079, 17/1080, 17/1081, 17/1082, 17/1086
(aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft M.A.P. Clerx hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door Clerx. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de Svb appellant laten weten dat hij over het jaar 2008 voor 100% schuldig nalatig wordt verklaard voor het niet betalen van premie voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). Om diezelfde redenen heeft de Svb appellant bij vijf besluiten van 9 september 2017 voor 100% schuldig nalatig verklaard over de jaren 2003 tot en met 2007. Met een besluit van 16 februari 2017 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2016 niet‑ontvankelijk verklaard. Bij vijf besluiten van eveneens 16 februari 2017 heeft de Svb het bezwaar tegen de vijf besluiten van 9 september 2017 ongegrond verklaard. De besluiten van 16 en 24 februari 2017 worden hierna aangeduid als bestreden besluiten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten niet‑ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij tijdig beroep heeft ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb is bepaald dat bij verzending per post een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 6 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5975 is aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn voldaan indien niet in geschil is dat het besluit aan het adres van betrokkene is verzonden, betrokkene niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en er voorts geen aanleiding is te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden.
4.3.
Een via TNT Post verzonden poststuk (met ontbrekend of onleesbaar poststempel) wordt in ieder geval geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later ter post is bezorgd (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:297).
4.4.
In het voorliggende geval is niet in geschil dat de bestreden besluiten van 16 februari 2017 aan appellant zijn toegezonden en dat hij de besluiten op 18 februari 2017 heeft ontvangen. De vraag is of er aanleiding is te betwijfelen dat de bestreden besluiten op 16 februari 2017 zijn verzonden. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruikelijk is dat besluiten op de datum van dagtekening worden verzonden. In de uitspraak van de Raad van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2237, is kort samengevat geoordeeld dat de in die zaak door de Svb gehanteerde werkwijze omtrent de verzending van besluiten onvoldoende waarborgen biedt om aan te kunnen nemen dat het betreffende besluit daadwerkelijk op de datum van dagtekening is verzonden. Daardoor is geen sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. De Svb heeft ten aanzien van de verzending van de onderhavige bestreden besluiten te kennen gegeven dat er geen andere werkwijze is gehanteerd dan is omschreven in de uitspraak van 17 juli 2018. Om deze reden is er aanleiding te betwijfelen dat de bestreden besluiten op 16 februari 2017 zijn verzonden.
4.5.
Gelet op de ontvangstdatum van 18 februari 2017 staat vast dat de bestreden besluiten in ieder geval op 17 februari 2017 zijn verzonden. De beroepstermijn is gaan lopen op 18 februari 2017 en eindigde op vrijdag 31 maart 2017. Het beroepschrift is gedateerd 29 maart 2017 en is op dinsdag 4 april 2017, twee werkdagen na de laatste dag van de beroepstermijn, door de rechtbank ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden, een onleesbaar poststempel bevat. Gelet op 4.3 betekent dit, dat het beroepschrift wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd. Er zijn geen feiten bekend op grond waarvan het aannemelijk is dat het later ter post is bezorgd.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank de beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook vernietigd worden. Er is aanleiding de zaak voor een nadere behandeling terug te wijzen naar de rechtbank. Daarbij is van belang dat appellant ter zitting heeft meegedeeld de zaak niet op inhoudelijke gronden te hebben voorbereid en nog in afwachting is van nadere informatie van de belastingdienst. De zaak is dan ook ter zitting niet inhoudelijk besproken.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.024,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.048,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.048,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.A.E. Lageweg
lh