ECLI:NL:CRVB:2019:120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
16/6730 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat zij geen recht meer had op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante, die eerder als verkoopmedewerkster werkte, was sinds 2006 uitgevallen wegens psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij vanaf 1 september 2008 recht had op een loongerelateerde WIA-uitkering, die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. Na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat appellante per 21 maart 2015 geen recht meer had op de uitkering, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond, hoewel de rechtbank de medische grondslag van het besluit ter discussie stelde. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante, met uitzondering van het item frequent buigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld op minder dan 35%. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 januari 2019.

Uitspraak

16.6730 WIA

Datum uitspraak: 14 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
15 september 2016, 15/6176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Crutzen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als verkoopmedewerkster voor 32 uur per week bij [BV] (werkgeefster). Voor dit werk is zij op 14 augustus 2006 uitgevallen wegens psychische klachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 1 september 2008 recht heeft op een loongerelateerde WIA-uitkering, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 80%. Deze uitkering is per 1 februari 2011 omgezet in een WGA-vervolguitkering, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Nadat appellante op 28 december 2011 opnieuw was uitgevallen met dezelfde klachten heeft het Uwv, na een medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat appellante per
1 maart 2011 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Naar aanleiding van een verzoek van werkgeefster om herbeoordeling van appellante is zij onderzocht op het spreekuur van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 januari 2015, geldend vanaf 18 december 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 0%.
1.4.
Bij besluit van 20 januari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf
21 maart 2015 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 35% is.
1.5.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van
8 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 7 augustus 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 7 september 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag. Over de beroepsgrond van appellante dat zij niet in staat is haar gezinstaken te combineren met werkzaamheden in dienstbetrekking, heeft de rechtbank overwogen dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1896) bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid huishoudelijke taken en opvoeding en verzorging van kinderen buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het rapport van 16 februari 2015 van Ausems en Kerkvliet geeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Dat rapport is opgesteld in het kader van een beoordeling van aanspraken op grond van de Participatiewet, waarvoor een ander beoordelingskader geldt dan de Wet WIA. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de FML van 14 januari 2015, behalve wat betreft het item frequent buigen tijdens het werk. Hiervoor is geen beperking opgenomen, terwijl de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hun rapporten hebben vermeld dat appellante hiervoor beperkt is. Dit is voor de rechtbank reden geweest om het bestreden besluit te vernietigen wegens een onjuiste medische grondslag.
2.2.
De rechtbank heeft vervolgens de medische geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld. Wegens een mogelijke overschrijding op het item frequent buigen tijdens het werk heeft de rechtbank de functies met SBC-codes 111334 (huishoudelijk medewerker gebouwen) en 111174 (productiemedewerker papier, kanton, drukkerij (eenvoudige machines bedienen)) laten vervallen. Bij de resterende functies met SBC-codes 111331 (keukenhulp), 111161 (medewerker kleding en textielreiniging) en 111180 (productiemedewerker (samenstellen van producten)) blijft de belasting op de items buigen en frequent buigen binnen de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. Omdat zowel de mediane functie als de mediane loonwaarde van de geduide functies niet wijzigt, blijft de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 0%. Om die reden heeft de rechtbank geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij wegens haar fysieke en psychische klachten naast haar gezinstaken geen arbeid meer kan verrichten. Ook heeft appellante in hoger beroep nogmaals verwezen naar het rapport van 16 februari 2015 van Ausems en Kerkvliet, waarin is geconcludeerd dat appellante geen duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden heeft. Volgens appellant is dit rapport wel van betekenis in deze procedure. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat haar belastbaarheid op het item frequent reiken tijdens het werk onduidelijk is gedefinieerd door het Uwv en dat de belasting op het item frequent reiken in de functie met SBC-code 111180 haar belastbaarheid overschrijdt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er, behalve wat betreft het item frequent buigen tijdens het werk, geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep tegen de medische grondslag van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in de overwegingen 5 tot en met 6.4 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn in hoger beroep geen aanknopingspunten. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische stukken dateren alle van ver na de datum in geding en werpen geen nieuw licht op de gezondheidssituatie van appellante ten tijde van de datum in geding. Met betrekking tot het rapport van Ausems en Kerkvliet heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 7 augustus 2015 genoegzaam gemotiveerd waarom dit rapport geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
In de FML van 14 januari 2015 is bij het item frequent reiken tijdens het werk vermeld dat appellante licht beperkt is, met als toelichting: “900x”. Dit betekent dat appellante tijdens elk uur 900 keer kan reiken. Op het beoordelingspunt reiken is appellante niet beperkt, zodat zij – op grond van de Basisinformatie CBBS – ongeveer 70 cm moet kunnen reiken. In de functies met SBC-code 111180 (productiemedewerker industrie, montagemedewerker printplaten) is de belastbaarheid op het item frequent reiken als volgt: dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren, maximaal 580 maal per uur. Tijdens 8 werkuren 80 maal ongeveer 60 cm achtereen en tijdens 8 werkuren 500 maal ongeveer 40 cm achtereen. Gelet hierop blijft de belasting wat betreft frequent reiken (ook) bij deze functie binnen de vastgestelde belastbaarheid van appellante.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 21 maart 2015 op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 35%. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) W.M. Swinkels
GdJ