ECLI:NL:CRVB:2019:1199
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOR-toekenningen en ambtelijke fouten in bestuursrechtelijke procedures
Op 4 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1930, had in december 2016 een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Deze aanvraag werd afgewezen op 1 september 2017, omdat niet voldoende was aangetoond dat de appellant in AOR-omstandigheden had verkeerd. In maart 2018 diende de appellant een herzieningsverzoek in, waarop de Pensioen- en Uitkeringsraad hem alsnog als oorlogsslachtoffer aanvaardde, met een ingangsdatum van 1 maart 2018 voor de toekenningen. De appellant was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat er sprake was van een ambtelijke fout bij de eerdere afwijzing.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de ingangsdatum van de AOR-toekenningen op basis van artikel 10, tweede lid, van de AOR moet worden bepaald op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. De Raad heeft het beleid van de verweerder aanvaard dat bij herziening alleen terugwerkende kracht kan worden verleend in geval van een ambtelijke fout. De Raad oordeelde dat er geen ambtelijke fout was gemaakt bij de eerdere afwijzing, omdat de informatie die beschikbaar was op het moment van de eerste aanvraag niet voldoende was om aan te tonen dat de appellant in AOR-omstandigheden had verkeerd.
De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand blijft. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 april 2019.