ECLI:NL:CRVB:2019:1194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
17/3137 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging door Uwv over snipperdagen en gevolgen voor WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant ontvangt sinds 2002 een WAO-uitkering en heeft daarnaast inkomsten uit arbeid. Het Uwv heeft appellant in 2015 geïnformeerd over de wijziging in de verrekening van zijn inkomsten met zijn uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin werd gesteld dat hij te veel voorschot had ontvangen en dit moest terugbetalen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen sprake zou zijn van een toezegging van het Uwv dat de uitbetaling van snipperdagen in december 2015 geen gevolgen zou hebben voor zijn uitkering.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv wel degelijk een toezegging heeft gedaan tijdens een telefoongesprek op 16 december 2015, waarin werd gezegd dat de uitbetaling van snipperdagen geen invloed zou hebben op zijn uitkering. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geconcludeerd dat er in de gegevens van het telefoongesprek geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv een dergelijke toezegging heeft gedaan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/3137 WAO
Datum uitspraak: 3 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 maart 2017, 16/2144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. Appellant is verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 2002 een uitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Naast zijn uitkering ontvangt appellant inkomsten uit arbeid. Deze inkomsten worden op grond van artikel 44 van de WAO gekort op zijn uitkering.
1.2.
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat vanaf
1 juli 2015 zijn inkomsten op een andere manier worden verrekend. Zijn WAO-uitkering wordt als voorschot uitbetaald en in februari 2016 worden de inkomsten van appellant over de periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 definitief vastgesteld. De betaalde voorschotten worden vergeleken met de inkomstengegevens zoals die worden geregistreerd bij de Belastingdienst. Als blijkt dat appellant te veel aan voorschot heeft ontvangen, moet hij het te veel ontvangen bedrag terugbetalen. Heeft appellant te weinig aan voorschot ontvangen, dan krijgt hij een nabetaling.
1.3.
Bij besluit van 15 februari 2016 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn
uitkering over de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 definitief is vastgesteld en dat het ontvangen voorschot hoger is dan de uitkering waar hij recht op had. Appellant heeft € 317,77 (lees: € 317,98) bruto te veel aan voorschot ontvangen en moet dit bedrag terugbetalen aan het Uwv. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond
verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zonder meer kan uitgaan van het SV-loon dat door de werkgever voor het bedoelde tijdvak is opgegeven. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet omdat geen sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van het tot beslissen bevoegde orgaan.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Omdat appellant eerder is geconfronteerd met een terugvordering als gevolg van de in één keer aan het eind van het jaar uitbetaalde winstuitkering, heeft appellant zijn dochter op 16 december 2015 laten bellen met het Uwv. Het Uwv heeft in dat telefoongesprek uitdrukkelijk toegezegd dat de uitbetaling van snipperdagen in december 2015 teneinde daar in februari 2016 een fiets bij de werkgever voor te kopen, geen gevolgen zou hebben voor zijn uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is uitsluitend of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van een toezegging door het Uwv dat de uitbetaling van snipperuren in december 2015 teneinde daarvoor een fiets te kopen (de fietsregeling), geen gevolgen zou hebben voor de WAO‑uitkering van appellant. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn dochter op 16 december 2015 telefonisch contact heeft gehad met het Uwv over de fietsregeling en over de vraag of deze regeling gevolgen zou hebben voor de uitkering van appellant. In het dossier zit een zogenaamd belscript van dit telefoongesprek. Daarin is de vraag vermeld “welke inkomsten hebben invloed op mijn WAO”. In de weergegeven gegevens van het telefoongesprek zijn geen aanknopingspunten gelegen voor het oordeel dat het Uwv heeft toegezegd dat inkomsten als gevolg van uitbetaling van snipperdagen in december 2015 met als doel daar in februari 2016 een fiets bij werkgever voor te kopen, niet gekort zullen worden op de uitkering van appellant. Appellant heeft zijn stelling dat er een toezegging is gedaan, op geen enkele wijze onderbouwd.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W.M. Swinkels

VC