ECLI:NL:CRVB:2019:1193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
17/4094 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als steigerbouwer werkte, had zich op 20 maart 2015 ziek gemeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 18 maart 2016 in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 3 juni 2016. Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Rotterdam heeft zijn beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. Hij stelde ook dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem waren, omdat hij niet voldeed aan de opleidingseisen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant per 18 maart 2016 in staat was om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellant is afgewezen.

Uitspraak

17.4094 ZW

Datum uitspraak: 4 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2017, 16/6429 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Özer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Özer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als steigerbouwer voor 40 uur per week. Op 20 maart 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant per 18 maart 2016 meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 2 mei 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 3 juni 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij op 18 maart 2016 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
In het kader van het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen het besluit van 2 mei 2016 is hij door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op het spreekuur gezien. Deze arts heeft aanleiding gezien medische informatie op te vragen bij de behandelend anesthesioloog‑pijnspecialist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens aanleiding gezien aanvullende beperkingen op te nemen in de FML van 15 september 2016. Daarna heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de lonen van de drie geselecteerde functies berekend dat appellant 71,73% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 21 september 2016 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant geen medische gronden tegen het bestreden besluit heeft ingediend. De FML van 15 september 2016 is daarom niet in geschil. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoegzaam heeft gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant in de drie geselecteerde functies, ondanks het bestaan van enkele zogenaamde signaleringen, niet wordt overschreden. Door appellant is in beroep geen nadere onderbouwing gegeven die zou kunnen leiden tot twijfel aan deze conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per 18 maart 2016 in staat was om ten minste 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen en hij dus niet (meer) voor ziekengeld in aanmerking komt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Verder heeft appellant naar voren gebracht dat de geselecteerde functies voor hem niet geschikt zijn omdat zijn belastbaarheid daarin wordt overschreden. Appellant is tot slot van mening dat hij niet voldoet aan de voor de functie van loketbediende geldende opleidingseis van een afgeronde VMBO‑opleiding.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de FML en de zorgvuldigheid van het daaraan ten grondslag liggende medische onderzoek ter discussie gesteld. Vastgesteld moet worden dat appellant in zijn beroepsgronden bij de rechtbank uitsluitend heeft aangevoerd dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 19 april 2017 blijkt dat de toenmalige gemachtigde van appellant desgevraagd heeft bevestigd dat de FML niet wordt betwist. De rechtbank heeft vervolgens in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat appellant geen medische gronden van beroep heeft ingediend en dat de FML niet in geschil is. Vervolgens heeft de rechtbank alleen de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft appellant zijn beroep bij de rechtbank beperkt tot de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. Appellant heeft daarmee de omvang van het geding uitdrukkelijk en welbewust beperkt. De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak daarom terecht onthouden van een oordeel over de juistheid van de FML en zich – eveneens terecht – beperkt tot een beoordeling van de geschiktheid van de geselecteerde functies op basis van de door appellant daartegen ingebrachte beroepsgronden. Het staat appellant onder deze omstandigheden niet vrij in hoger beroep alsnog de FML of het daaraan ten grondslag liggende medisch onderzoek ter discussie te stellen. Dat appellant inmiddels een andere gemachtigde heeft doet hier niet aan af, omdat het handelen van zijn voormalige gemachtigde voor zijn rekening komt. Appellant was bovendien in persoon op de zitting van de rechtbank aanwezig. Dit betekent dat dient te worden uitgegaan van de juistheid van de FML van 15 september 2016 en, gelet op de overige door appellant aangevoerde beroepsgronden, in hoger beroep nog slechts diens geschiktheid voor de geselecteerde functies aan de orde is. Aan een beoordeling van de door appellant ingebrachte informatie van Spine & Joint Centre en de informatie die hij ter zitting had willen inbrengen wordt daarom niet toegekomen.
4.4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies, uitgaande van de FML van 15 september 2016, in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven.
4.4.2.
Vastgesteld wordt dat appellant zijn hoger beroepsgrond, dat de functies voor hem niet geschikt zijn omdat hij niet voldoet aan de eis van een voltooide basisschoolopleiding, ter zitting niet langer heeft gehandhaafd.
4.4.3.
Appellant heeft ter zitting zijn standpunt, dat de functie van loketbediende voor hem niet geschikt is, toegelicht. Hij heeft naar voren gebracht dat hij slechts de eerste twee jaar van de LTS heeft doorlopen in een schakelklas, die gericht was op beheersing van de Nederlandse taal. Appellant is naar eigen zeggen nooit begonnen met het derde jaar, terwijl pas in het derde jaar het beroepsgerichte onderwijs zou zijn aangeboden. Appellant heeft dit echter niet onderbouwd met stukken. Voorts is door de gemachtigde van het Uwv ter zitting onweersproken gesteld dat appellant blijkens de uitdraai van Suwinet zelf heeft opgegeven drie jaar onderwijs aan de LTS te hebben gevolgd, zodat het niet aannemelijk is dat dit slechts twee jaar zou zijn geweest. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 20 september 2016 blijkt bovendien dat voor het kunnen vervullen van de functie van loketbediende voldoende is dat “enkele jaren VMBO beroepsgericht” zijn gevolgd. Het opleidingsniveau voor deze functie is niveau 2, waarbij is toegelicht dat een getuigschrift basisonderwijs en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dit niveau volstaan. Dit sluit aan bij de bekwaamheden van appellant.
4.5.
Uit 4.2. tot en met 4.4.4 volgt dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per 18 maart 2016 in staat was om ten minste 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen en dat hij per 3 juni 2016 niet langer in aanmerking komt voor ziekengeld.
5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Boersma

VC