Uitspraak
17.2586 ZW
1 maart 2017, 16/1525 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 4 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag tot restitutie van premies voor de vrijwillige Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) verzekering over de jaren 2014 en 2015. Appellant had zich op 5 november 2010 aangemeld voor deze vrijwillige verzekeringen en had in 2016 verzocht om restitutie van de betaalde premies, omdat hij van mening was dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geen risico had gelopen. Het Uwv had de aanvraag afgewezen en de rechtbank had deze afwijzing bevestigd.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat er bijzondere omstandigheden waren die een beëindiging van de verzekering met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de vrijwillige verzekering op verzoek van de verzekerde beëindigt met ingang van een door hem te bepalen datum, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze gedragslijn rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek om restitutie van de premies niet kon worden toegewezen.
De Raad concludeerde dat appellant op de hoogte was van de mogelijkheid om zijn verzekerde dagloon jaarlijks te herzien en dat hij zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn verzoek tot beëindiging van de verzekering. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de afwijzing van het verzoek tot restitutie van de premies en de beslissing van de rechtbank.