ECLI:NL:CRVB:2019:1185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
16/7168 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van IVA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die als hovenier werkzaam was, was sinds 29 december 2006 arbeidsongeschikt door armklachten en ontving een IVA-uitkering. Na een fraudemelding heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd, waarbij appellante belastbaar voor arbeid werd geacht op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2015. Het Uwv beëindigde de IVA-uitkering per 27 juli 2015, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% werd geacht. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische belastbaarheid van appellante overtuigend was gemotiveerd.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten over de onjuistheid van de vastgestelde medische beperkingen en verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de artsen van het Uwv te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante, uitgaande van de aangenomen beperkingen, in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7168 WIA

Datum uitspraak: 4 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 september 2016, 15/6675 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Karademir-Bastürk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Karademir-Bastürk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als hovenier. Op 29 december 2006 is zij uitgevallen voor deze werkzaamheden met armklachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 26 december 2008 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante werd voor 100% arbeidsongeschikt geacht. Het Uwv heeft appellante vanaf 8 oktober 2010 in aanmerking gebracht voor een IVA‑uitkering.
1.2.
Naar aanleiding van een fraudemelding heeft het Uwv een herbeoordeling verricht. Daartoe is appellante onderzocht door een arts van het Uwv, die haar na medisch onderzoek belastbaar voor arbeid heeft geacht overeenkomstig een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft op basis van voor appellante geselecteerde functies vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 26 mei 2015 heeft het Uwv de IVA‑uitkering met ingang van 27 juli 2015 beëindigd omdat appellante niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit van 1 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 mei 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten (pijn)klachten aan haar ellebogen, armen, schouders, nek, benen en rug, en een doof gevoel in beide handen zijn volgens de rechtbank op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen van de artsen van het Uwv uit psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de artsen van het Uwv aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellante in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Het beroep van appellante heeft geen aanleiding gegeven om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat in de door appellante overgelegde medische informatie geen aanknopingspunten te vinden zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen. Volgens de rechtbank moet appellante daarom op 27 juli 2015 in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 23 maart 2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Nu appellante daar niets tegenover heeft gesteld, heeft de rechtbank geen reden om aan de conclusies van de arbeidsdeskundige te twijfelen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat haar medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Daartoe heeft appellante gesteld dat de arts van het Uwv in zijn rapport haar dagverhaal niet juist heeft weergegeven en dat geen sprake is geweest van een objectief onderzoek, nu de arts bij het onderzoek een te zwaar gewicht heeft toegekend aan de onterechte fraudemelding door haar ex-partner. Het medisch onderzoek is niet zorgvuldig verricht en ook in bezwaar is ten onrechte voortgeborduurd op het onjuiste dagverhaal. Ook heeft appellante betoogd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak onvoldoende aandacht heeft besteed aan de door appellante overgelegde informatie van haar neurochirurg B. Höss van 9 oktober 2015. Appellante heeft tot slot een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) en verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft lichamelijk onderzoek bij appellante verricht en overwogen dat zijn bevindingen – de nuanceringen die appellante in bezwaar op haar dagverhaal heeft aangebracht daarbij meenemend – overeenkomen met die van de primaire arts. Dat de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich bij hun bevindingen en conclusies op ontoelaatbare wijze hebben laten leiden door de fraudemelding blijkt niet uit de gedingstukken.
4.2.
Appellante heeft haar standpunt onderbouwd met medische informatie uit de periode van 2007 tot en met 2008, een huisartsenjournaal met informatie van 2008 tot en met 2015 en informatie van neurochirurg B. Höss van 30 december 2008 en 9 oktober 2015. Tevens heeft appellante een rapport Mentaal Duur Belastbaarheidsonderzoek van 1 augustus 2017 en een eindrapportage Functional Capacity Evaluation van 3 oktober 2017 in geding gebracht. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat deze gegevens naar hun aard, en in onderling verband gezien, niet geschikt zijn om twijfel te zaaien aan de rapporten van de artsen van het Uwv. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat het beginsel van equality of arms wordt geschonden indien door de bestuursrechter geen deskundige wordt ingeschakeld.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de beperkingen van appellante juist in de FML zijn vastgelegd en dat de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de aangenomen beperkingen. Er is dan ook geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen.
4.4.
Mede gelet op het verhandelde ter zitting staat niet ter discussie dat appellante, uitgaande van de door het Uwv aangenomen beperkingen, in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te verrichten.
4.5.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.6.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Boersma

VC