ECLI:NL:CRVB:2019:1185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van IVA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die als hovenier werkzaam was, was sinds 29 december 2006 arbeidsongeschikt door armklachten en ontving een IVA-uitkering. Na een fraudemelding heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd, waarbij appellante belastbaar voor arbeid werd geacht op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2015. Het Uwv beëindigde de IVA-uitkering per 27 juli 2015, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% werd geacht. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische belastbaarheid van appellante overtuigend was gemotiveerd.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten over de onjuistheid van de vastgestelde medische beperkingen en verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de artsen van het Uwv te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante, uitgaande van de aangenomen beperkingen, in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten.