ECLI:NL:CRVB:2019:114
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om een uitkering op grond van de Wajong 2015 met betrekking tot arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, geboren in 1984, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 22 april 2015, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015. Dit besluit was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante arbeidsvermogen had.
De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak op 29 september 2016 het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat appellante in het verleden had gewerkt en dat er geen medische informatie beschikbaar was die aantoonde dat zij op haar achttiende jaar niet in staat was tot arbeidsparticipatie. Appellante had psychische klachten, maar de verzekeringsartsen concludeerden dat er geen bewijs was dat deze klachten haar arbeidsvermogen op dat moment beïnvloedden.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij niet over arbeidsvermogen beschikte, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante voldoende had gemotiveerd besproken en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante op 4 juli 2002, de dag dat zij achttien jaar werd, in staat was om een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.