ECLI:NL:CRVB:2019:1118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
17/5435 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet verschijnen op oproep en niet inleveren van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 26 juni 2017 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft bekrachtigd. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en werd door het college uitgenodigd voor een gesprek om gegevens te verstrekken die noodzakelijk waren voor een rechtmatigheidsonderzoek. Appellant is echter niet verschenen op de uitnodiging en heeft ook niet de gevraagde gegevens ingeleverd. Het college heeft daarop de bijstand van appellant opgeschort en later ingetrokken.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelt dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. Appellant heeft aangevoerd dat het college hem op een andere manier had moeten oproepen, gezien zijn gezondheidssituatie. De Raad oordeelt echter dat het college niet verplicht was om appellant op een andere wijze te benaderen, aangezien de schriftelijke uitnodiging voldoende was. Ook de argumenten van appellant over zijn gezondheid en tijdelijke verblijfplaats bij zijn dochter worden niet gehonoreerd, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens te verstrekken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen proceskosten heeft vastgesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

17 5435 PW

Datum uitspraak: 26 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 juni 2017, 16/7792 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.J. de Bruin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Bruin. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Karreman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand, laatstelijk ingevolgde de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellant bij brief van 5 augustus 2016 uitgenodigd voor een gesprek op 8 augustus 2016, met het verzoek een aantal nader genoemde gegevens mee te nemen, waaronder bankafschriften van de laatste drie maanden van al zijn bank- en spaarrekeningen, zijn huurcontract en huurbetalingsbewijzen van de afgelopen drie maanden (gevraagde gegevens). Appellant is, zonder bericht, niet verschenen op het gesprek.
1.3.
Bij besluit van 8 augustus 2016 (besluit 1) heeft het college het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van 8 augustus 2016 opgeschort. Het college heeft appellant daarbij de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen door te verschijnen op 11 augustus 2016 en de gevraagde gegevens bij die gelegenheid alsnog over te leggen. Ook aan deze oproep heeft appellant geen gehoor gegeven.
1.4.
Bij besluit van 11 augustus 2016 (besluit 2) heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW per 8 augustus 2016 ingetrokken.
1.5.
Bij besluit van 21 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard voor zover dat ziet op besluit 1 en niet-ontvankelijk voor zover dat ziet op besluit 2.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd te kennen gegeven dat het hoger beroep nog uitsluitend is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover die ziet op besluit 2.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens niet binnen de daartoe gestelde hersteltermijn heeft verstrekt. Evenmin is in geschil dat de gevraagde gegevens van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het op de weg van het college had gelegen om appellant, nadat hij geen gehoor had gegeven aan de uitnodiging voor een gesprek op 8 augustus 2016, op een andere wijze, bijvoorbeeld telefonisch, op te roepen voor een gesprek op een andere datum. Gelet op de bij het college bekende gezondheidssituatie van appellant en op het feit dat het al geruime tijd geleden was dat het college een rechtmatigheidsonderzoek had verricht, had het college dat volgens appellant moeten doen.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3010), ligt het niet op de weg van het college om, als een reactie op een in de brievenbus gedeponeerde schriftelijke uitnodiging uitblijft, de betrokkene op een andere wijze te benaderen. De gezondheidssituatie van appellant noch de omstandigheid dat het geruime tijd geleden was dat het college een rechtmatigheidsonderzoek had ingesteld, brengt met zich mee dat het college in dit geval gehouden was appellant op een andere wijze te benaderen dan door middel van een schriftelijke uitnodiging.
4.6.
Appellant heeft verder, kort weergegeven, aangevoerd dat zijn slechte gezondheidssituatie zijn leven beheerste en dat hij tijdelijk bij zijn dochter verbleef, zodat hem om die redenen van het verzuim geen verwijt kan worden gemaakt.
4.7.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens te verstrekken tijdens een gesprek op 11 augustus 2016 dan wel om uitstel te vragen. Het gestelde tijdelijke verblijf bij zijn dochter doet er niet aan af dat het tot de verantwoordelijkheid van appellant behoort om zorg te dragen voor adequate behandeling van zijn post. Vergelijk de onder 4.5 genoemde uitspraak.
4.8.
Uit 4.5 en 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2019.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.M.M. van Dalen
lh