ECLI:NL:CRVB:2019:1110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet ingeleverde bankafschriften en schending van inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 14 oktober 2009 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). In het kader van een heronderzoek heeft het college bankafschriften opgevraagd, waaruit bleek dat appellant inkomen uit gokken had. Appellant heeft echter niet alle gevraagde bankafschriften overgelegd, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht per 17 juli 2015.
Vervolgens heeft het college de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 46.116,53 teruggevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat hij geen duidelijkheid heeft gegeven over de herkomst van de stortingen op zijn bankrekening. In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere argumenten en stelt hij dat hij psychische blokkades ondervindt bij het aanleveren van de gevraagde gegevens. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de verplichting tot het aanleveren van informatie objectief is en dat verwijtbaarheid geen rol speelt. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.