ECLI:NL:CRVB:2019:1034

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
17/1608 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als shopmanager werkte, had zich op 27 augustus 2013 ziek gemeld vanwege zwangerschapsgerelateerde klachten. Na een periode van uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, diende zij op 10 november 2015 een aanvraag in voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op 28 december 2015, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 28 februari 2019 heeft appellante haar standpunt herhaald dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv ondeugdelijk was. Zij betoogde dat de verzekeringsarts onvoldoende onderzoek had gedaan naar haar klachten en dat haar fibromyalgie niet adequaat was meegenomen in de beoordeling. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende medische gegevens had verzameld en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onzorgvuldig had gehandeld door af te zien van eigen onderzoek. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de beperkingen van appellante waren onderschat. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

17.1608 WIA

Datum uitspraak: 28 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2017, 16/5367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als shopmanager voor ongeveer 27,5 uur per week. Op 27 augustus 2013 heeft zij zich ziek gemeld met zwangerschapsgerelateerde rug- en bekkenklachten. In verband met de zwangerschap en de bevalling van haar tweede kind ontving appellante in de periode april 2014 tot augustus 2014 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Aansluitend hierop is appellante arbeidsongeschikt geacht. Op 10 november 2015 heeft appellante een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 28 december 2015 heeft het Uwv appellante met ingang van 18 december 2015 een WIA-uitkering geweigerd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Op 13 mei 2016 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport uitgebracht. Op 9 juni 2016 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een rapport uitgebracht, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is bepaald op 0,5%. Bij beslissing op bezwaar van 9 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv, in navolging van die rapporten, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 december 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Hierbij is van belang dat het dossier voldoende medische gegevens bevatte om voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep te volstaan met een dossieronderzoek. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de objectief‑medische gegevens niet tot de conclusie leiden dat met betrekking tot de datum in geding te geringe beperkingen zijn aangenomen. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat op de functie magazijnmedewerker na, die ten onrechte is geselecteerd, de geduide functies geschikt zijn voor appellante en dat hieruit volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat de medische grondslag van het bestreden besluit ondeugdelijk is. Zij is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader onderzoek had moeten doen naar haar klachten en medische gegevens had dienen op te vragen bij de behandelende revalidatiearts. Volgens appellante zouden haar klachten verklaard worden door haar fibromyalgie, waardoor zij ook continu erg vermoeid is. Appellante is van mening dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen te gering zijn. De rechtbank is volgens haar ten onrechte niet overgegaan tot het benoemen van een medisch deskundige. Tot slot is appellante van mening dat de geduide functies niet geschikt zijn voor haar, onder meer vanwege haar concentratieproblemen en de mogelijkheden tot vertreden. Appellante heeft medische stukken ingediend ter onderbouwing van haar standpunt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De overwegingen van de rechtbank, zoals samengevat weergegeven in overweging 2, worden geheel onderschreven.
4.2.
Met betrekking tot de gronden die appellante heeft aangevoerd tegen de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek wordt nog het volgende overwogen. De omstandigheid dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volstaan met dossieronderzoek en dat zelfstandig medisch onderzoek van een betrokkene door de verzekeringsarts bezwaar en beroep achterwege is gelaten, betekent niet dat reeds om die reden sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL2038). Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft de verzekeringsarts een uitgebreid lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en heeft de verzekeringsarts de medische informatie van de behandelend sector betrokken bij haar beoordeling. In dit geval bevatte het dossier voldoende medische gegevens voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om af te zien van eigen onderzoek en het opvragen van nadere medische informatie bij de behandelend sector.
4.3.
Met betrekking tot de gronden die appellante heeft aangevoerd tegen het inhoudelijk medisch oordeel van het Uwv wordt het volgende overwogen. Appellante heeft medische informatie van de verpleegkundig specialist van 22 februari 2018, van de huisarts van 28 oktober 2018, van de arts-assistent gynaecologie van 28 oktober 2018 en van de neuroloog van 5 december 2018 ingediend. Deze informatie bevat geen nieuwe informatie over de medische situatie van appellante op de datum in geding, 18 december 2015. Dat nu de diagnose fibromyalgie is gesteld betekent niet dat met betrekking tot de datum in geding meer beperkingen moeten worden aangenomen, nu in de voor appellante opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 december 2015 reeds verschillende fysieke beperkingen zijn opgenomen waardoor appellante is aangewezen op fysiek licht werk. De rechtbank wordt dan ook gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat.
4.4.
Nu geen twijfel bestaat aan het inhoudelijk medisch oordeel van het Uwv wordt geen aanleiding gezien voor het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige.
4.5.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 9 juni 2016 afdoende heeft gemotiveerd dat in de geselecteerde functies machinebediende (SBC-code 271093) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) mogelijkheid is tot vertreden. Ook in hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de in de geselecteerde functies voorkomende belasting de belastbaarheid van appellante, zoals vastgesteld in de FML van 8 december 2015, overschrijdt.
4.6.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Boersma

VC