ECLI:NL:CRVB:2019:1033
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA- en WW-uitkering na beëindiging ziekteverzuim
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant had eerder een WW-uitkering ontvangen, maar na een auto-ongeluk en daaropvolgend ziekteverzuim, heeft hij een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 29 december 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de WIA-aanvraag terecht had afgewezen en dat er geen grond was voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist was. Appellant voerde aan dat er vanaf 23 januari 2015 sprake was van een doorlopend ziektegeval, wat zou betekenen dat hij recht had op een ZW-uitkering in plaats van een herleving van de WW-uitkering. Het Uwv en de werkgeefster steunden de beslissing van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de eerdere besluiten van het Uwv in rechte onaantastbaar zijn geworden en dat de WIA-beoordeling niet onzorgvuldig was, ondanks de terugwerkende kracht. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.