ECLI:NL:CRVB:2019:1005
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op een ZW-uitkering na zwangerschapscomplicaties en herstelperiode
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als administratief medewerker werkte, had zich ziekgemeld na complicaties na een keizersnede. Na haar ziekmelding ontving zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft op 23 maart 2016 vastgesteld dat appellante per 30 maart 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij weer in staat werd geacht haar werkzaamheden te verrichten. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische situatie van appellante zorgvuldig hebben beoordeeld. Ondanks de erkenning van haar fysieke beperkingen, concludeerden zij dat appellante in staat was haar administratieve werkzaamheden te hervatten. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen adequaat hebben onderbouwd dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om haar oude functie uit te oefenen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen, en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen.