ECLI:NL:CRVB:2018:989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
16/7100 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van intrekkingsbesluit bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Het hoger beroep was ingesteld door appellanten, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal, tegen de afwijzing van hun verzoek om terug te komen van een intrekkingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo. Dit intrekkingsbesluit betrof de terugvordering van bijstandsuitkeringen over de periode van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 2010, met een totaalbedrag van € 207.078,55. De rechtbank had eerder het beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek ongegrond verklaard.

Appellanten voerden aan dat het besluit van 16 november 2010 berustte op onjuiste criteria en dat het college gehouden was om terug te komen op dit besluit op basis van het arrest Kühne en Heitz van het Europees Hof van Justitie. De Raad oordeelde echter dat de beroepsgronden die appellanten aanvoerden niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden konden worden aangemerkt, aangezien deze al eerder in de procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht. De Raad concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 3 april 2018.

Uitspraak

16.7100 PW

Datum uitspraak: 3 april 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
26 oktober 2016, 16/1317 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. Namens appellanten is verschenen mr. Küçükünal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Roemers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en
omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 16 november 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2011, heeft het college de aan appellanten over de periode van 1 juli 1997 tot en met 30 juni 2010 verleende algemene en bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag ingetrokken en de kosten van bijstand tot een bedrag van een bedrag van € 207.078,55 van appellanten teruggevorderd. De rechtbank Almelo heeft bij uitspraak van 15 augustus 2012, 11/782, het door appellanten ingestelde beroep tegen het besluit van 14 juni 2011 ongegrond verklaard. Appellanten
hebben het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep bij brief van 20 november 2012
ingetrokken.
1.2.
Bij brief van 26 oktober 2015 hebben appellanten het college verzocht om terug
te komen van het besluit van 16 november 2010. Zij hebben daarbij gesteld dat, samengevat weergegeven, het besluit van 16 november 2010 berust op onderzoek dat in strijd is met
Verdragsrecht.
1.3.
Bij besluit van 3 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 april 2016 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellanten afgewezen op de grond dat appellanten geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben aangevoerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Appellanten hebben aangevoerd dat het besluit van 16 november 2010 berust op een
onderzoek waarvoor zij zijn geselecteerd op basis van onjuiste criteria, waaronder
de duur van vakanties in Turkije. Gelet op het arrest van 13 januari 2004 van het Europees Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, nr. C-453/00 (arrest Kühne en Heitz),
betogen appellanten dat het college gehouden is terug te komen van het besluit van
16 november 2010.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 26 oktober 2015 strekt ertoe dat het college terugkomt
van zijn besluit van 16 november 2010. Het college heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2.
In een geval als dit toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde
beroepsgronden of het college zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk
gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of
veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de
bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat
het bestreden besluit evident onredelijk is (uitspraak van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten
of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of
omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet
vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De beroepsgronden die zijn gericht tegen het onderzoek dat ten grondslag ligt aan
het besluit van 16 november 2010 hadden appellanten kunnen inbrengen in de procedure
met betrekking tot het besluit van 16 november 2010, zodat in zoverre geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in 4.3. Wat appellanten
in hoger beroep hebben aangevoerd leidt ook niet tot het oordeel dat het besluit van
3 november 2015 evident onredelijk is. Het college heeft de aanvraag derhalve kunnen
afwijzen op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde
omstandigheden.
4.5.
Het beroep van appellanten op het arrest Kühne en Heitze leidt niet tot een ander oordeel. In dit arrest heeft het Hof overwogen dat een bestuursorgaan verplicht is een definitief
geworden besluit opnieuw te onderzoeken indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. Één van die voorwaarden is dat het desbetreffende besluit definitief is geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Reeds nu, gelet op de intrekking van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo 15 augustus 2012, bij het besluit van 16 november 2010 niet aan deze voorwaarde is voldaan, vloeit uit dit arrest niet voort dat het college gehouden is terug te komen op dat besluit.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J. Smolders

LO