ECLI:NL:CRVB:2018:983
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en eigen stortingen op bankrekeningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij appellanten, die bijstand ontvangen op basis van de Participatiewet, in geschil zijn over de herziening van hun bijstandsverlening. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 april 2018 uitspraak gedaan. De appellanten, bijgestaan door hun advocaat mr. M.C. Schmidt, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Westland, die hen verplichtten om terug te betalen wegens onterecht ontvangen bijstand. Dit besluit volgde na signalen van de Belastingdienst over stortingen op hun bankrekeningen, die niet konden worden verklaard. Het college heeft vastgesteld dat er regelmatig contante stortingen op de rekeningen van appellanten hebben plaatsgevonden, waarvoor zij geen toereikende verklaring hebben gegeven. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.
De Raad heeft vastgesteld dat appellanten niet in staat zijn geweest om aan te tonen dat de gestorte bedragen eigen geld betroffen. De Raad heeft de stelling van appellanten verworpen dat zij hun bijstandsuitkeringen direct opnamen om beslag te voorkomen, en dat zij de bedragen later weer terugstortten. De Raad concludeert dat er geen voldoende bewijs is geleverd om de herkomst van de stortingen te verifiëren. De Raad bevestigt dat de stortingen als inkomsten moeten worden aangemerkt, en dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door deze niet te melden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellanten wordt afgewezen.