In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de WW-uitkering van appellant door het Uwv. Appellant ontving een WW-uitkering na het eindigen van zijn arbeidsovereenkomst per 3 januari 2011. Hij meldde echter niet dat hij werkzaamheden verrichtte als zelfstandige voor zijn eigen bedrijven, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering. Het Uwv stelde dat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenplicht, omdat hij niet meldde dat hij fulltime als zelfstandige werkte. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv op goede gronden tot intrekking van de uitkering was overgegaan, maar dat de herziening van de uitkering niet kon standhouden. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde gegevens onvoldoende waren om een beredeneerde schatting te maken van de gewerkte uren. De Raad oordeelde dat het Uwv de WW-uitkering terecht had ingetrokken, maar dat de motivering van het besluit niet correct was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant. De uitspraak is gedaan op 10 januari 2018.