ECLI:NL:CRVB:2018:959
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het resterend verlofsaldo van een ambtenaar en de toepassing van beleidsregels omtrent vakantieverlof en VWS-uren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante, een ambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar resterend verlofsaldo door de staatssecretaris van Financiën. De staatssecretaris had bij de berekening van het verlofsaldo het niet opgenomen verplichte jaarlijkse vakantieverlof in mindering gebracht. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld, aangezien appellante op grond van artikel 23, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) verplicht was om in elk kalenderjaar ten minste 108 uur vakantie op te nemen. De Raad stelde vast dat appellante geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het besluit tot vrijstelling van werkzaamheden, waardoor dit besluit in rechte vaststond. De Raad oordeelde verder dat het opnemen van VWS-uren niet onverenigbaar was met een vrijstelling van werkzaamheden en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar VWS-uren op te nemen voor het einde van haar tijdelijke aanstelling. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.