ECLI:NL:CRVB:2018:954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
17/5560 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire sanctie en integriteitsschending bij ambtenaar in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de gemeente Den Haag, had zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim door onrechtmatig zijn eigen gegevens en die van zijn gezinsleden te raadplegen in het systeem Suwinet. Dit leidde tot een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar, opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de appellant niet had betwist dat hij zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat de opgelegde straf proportioneel was.

De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om appellant een 'time-out' van drie weken met behoud van bezoldiging te verlenen. De Raad oordeelde dat de belangen van de dienst zwaarder wogen dan het belang van de appellant om aan het werk te blijven, gezien de spanningen die waren ontstaan door zowel een integriteitsonderzoek als een onderzoek naar ongewenst gedrag op de werkvloer. De Raad concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig was, gezien de ernst van de integriteitsschending en het belang van integriteit binnen de gemeentelijke organisatie.

Uitspraak

17/5560 AW
Datum uitspraak: 29 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 augustus 2017, 17/803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. C.J. M. Scheen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2018. Appellant is
verschenen, bijgestaan door mr. Scheen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Hussain en A. van Veen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1999 werkzaam bij de gemeente Den Haag, laatstelijk in de functie van [functie 1] bij de dienst [Dienst] (Dienst).
1.2.
Op 11 oktober 2011 heeft appellant een integriteitsverklaring ondertekend. Daarin heeft hij onder meer verklaard dat hij de gegevens in de Kernregistratie natuurlijke personen en in andere automatiseringssystemen alleen zal raadplegen indien dit nodig is voor de uitoefening van zijn functie.
1.3.
In november 2015 heeft een aantal medewerkers, onder wie appellant, een brief van [senior medewerker in functie 2] [X] ontvangen waarin staat dat tijdens een onderzoek is gebleken dat zij zichzelf hebben opgezocht in Suwinet. In de brief is verder meegedeeld dat het feit dat men naar de eigen gegevens heeft gekeken “in dit onderzoek” geen gevolgen heeft, maar dat in de toekomst een dergelijk onderzoek mogelijk consequenties kan hebben. Reeds in oktober 2015 was appellant mondeling te kennen gegeven dat het raadplegen van Suwinet voor privédoeleinden niet is toegestaan.
1.4.
In maart 2016 is door de afdeling interne auditing tijdens een standaardcontrole naar onrechtmatige inzagen geconstateerd dat appellant een niet functionele raadpleging in Suwinet naar zichzelf had verricht. Appellant is hierop aangesproken door een medewerker van die afdeling. Appellant heeft toen erkend dat hij zichzelf had opgezocht in Suwinet. Naar aanleiding van het gesprek is nader geconstateerd dat appellant ook zijn zoon in Suwinet heeft opgezocht, op 2 en 29 september 2015.
1.5.
Op 11 april 2016 is met appellant gesproken naar aanleiding van een onderzoek over pesten op de afdeling invordering.
1.6.
Eveneens op 11 april 2016 is bij de Stuurgroep Integriteit een melding gedaan van een mogelijke integriteitsschending door appellant. Door de algemeen directeur van de Dienst is opdracht gegeven voor een onderzoek naar mogelijke niet functionele inzagen van Suwinet door appellant. In dat kader heeft appellant erkend dat hij in 2015 niet werk gerelateerde raadplegingen in Suwinet heeft gedaan ten aanzien van zichzelf, zijn huidige partner en zijn twee zonen. Op 15 juni 2016 is van dit onderzoek een rapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat appellant meerdere niet functionele inzagen in Suwinet heeft gedaan.
1.7.
Op 20 juni 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden over ongewenst gedrag van appellant op de afdeling in relatie tot de slechte werksfeer en gevoelens van onveiligheid binnen het team. Tijdens het gesprek heeft de toenmalig gemachtigde van appellant een time-out gevraagd en te kennen gegeven dat appellant het gesprek beëindigt.
1.8.
Bij besluit van 4 juli 2016 is aan appellant buitengewoon verlof verleend voor de duur van drie weken, met behoud van salaris.
1.9.
Nadat het college het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellant zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college bij besluit van 5 september 2016 op grond van artikel 8:13 van de Arbeidsvoorwaarden Regeling gemeente Den Haag (ARG) in combinatie met artikel 16:1:2, derde lid, van de ARG de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant zich met de inzagen in zijn eigen gegevens, die van zijn partner en die van zijn twee zonen schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
1.10.
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van
4 juli 2016 en 5 september 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen, dat de inzagen in Suwinet voor privédoeleinden door appellant niet zijn betwist en dat deze plichtsverzuim opleveren. Dat het appellant niet duidelijk was dat hij dergelijke raadplegingen niet mocht doen is ongeloofwaardig. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de ondertekende integriteitsverklaring. Omdat appellant ook niet functionele inzagen heeft gedaan nadat hij op de ontoelaatbaarheid was geattendeerd, acht de rechtbank het plichtsverzuim verwijtbaar. De opgelegde straf, is gelet op de aard van het plichtsverzuim en de omstandigheid dat appellant wist of had moeten weten dat zijn inzagegedrag niet acceptabel was, proportioneel. In alle gevallen van niet functionele inzage gaat het college over tot (on)voorwaardelijk strafontslag. Ten aanzien van het buitengewoon verlof overweegt de rechtbank dat dit een discretionaire bevoegdheid betreft die slechts terughoudend mag worden getoetst. Wat appellant naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid. Het dienstbelang, bestaande uit een dreigend arbeidsconflict als gevolg van de waargenomen spanningen bij appellant wegens het onderzoek naar het pestgedrag op de afdeling en daar bovenop het lopende integriteitsonderzoek en de mogelijke rechtspositionele gevolgen daarvan, is voldoende gemotiveerd.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Buitengewoon verlof
4.1.
Ingevolge artikel 6:4 van de ARG kan buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging worden verleend. Het betreft een discretionaire bevoegdheid van het college, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel terughoudend zal worden getoetst.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om appellant een 'time-out' van drie weken met behoud van bezoldiging te verlenen. Appellant was onderwerp van zowel het onderzoek naar een onveilig werkklimaat (pesten) als het integriteitsonderzoek
.Het is aannemelijk dat door de samenloop van beide onderzoeken de spanningen bij appellant zodanig waren dat een arbeidsconflict dreigde. Dit wordt bevestigd door de afbreking van het in 1.8 genoemde gesprek. Onder deze omstandigheden heeft het college het dienstbelang zwaarder mogen laten wegen dan het belang van appellant om feitelijk aan het werk te blijven, waarbij de Raad de door het college gekozen periode van drie weken niet onredelijk lang acht.
Voorwaardelijk ontslag
4.3.
Niet in geschil is dat appellant zich met de inzagen in de eigen gegevens, die van zijn partner en die van zijn twee zonen aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt. In hoger beroep is nog slechts aan de orde of de wegens dat plichtsverzuim opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig is.
4.4.
Appellant heeft betoogd dat een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar een onevenredige sanctie is. Naar zijn mening had het college moeten volstaan met een waarschuwing of berisping.
4.5.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat een lichtere straf in dit geval niet passend zou zijn. Het college heeft integriteit hoog in het vaandel staan. Het voert daartoe al jaren een actief integriteitsbeleid, gericht op het bevorderen van het integriteitsbewustzijn bij zijn medewerkers, onder meer door dit onderwerp met regelmaat op de agenda van werkoverleggen te zetten. Het niet functioneel raadplegen van gemeentelijke systemen, met name de systemen die vertrouwelijke gegevens bevatten zoals Suwinet, wordt door het college terecht aangemerkt als een ernstige integriteitsschending en als zodanig bestraft. De Raad kent hierbij betekenis toe aan de in 1.2 genoemde integriteitsverklaring. Verder is hierbij van belang dat appellant na het gesprek in oktober 2015, waarin hem is meegedeeld dat Suwinet raadplegingen voor privédoeleinden niet zijn toegestaan, toch nog een niet functionele raadpleging van het Suwinet (op 11 november 2015) heeft gedaan. Een en ander leidt tot de conclusie dat de opgelegde disciplinaire straf, gezien de ernst en de aard van de gedragingen, de betekenis hiervan voor het functioneren binnen de Dienst en de terecht
aan medewerkers van die Dienst gestelde eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid, niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim
.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) S.A. de Graaf
sg