In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de gemeente Den Haag, had zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim door onrechtmatig zijn eigen gegevens en die van zijn gezinsleden te raadplegen in het systeem Suwinet. Dit leidde tot een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar, opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de appellant niet had betwist dat hij zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat de opgelegde straf proportioneel was.
De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om appellant een 'time-out' van drie weken met behoud van bezoldiging te verlenen. De Raad oordeelde dat de belangen van de dienst zwaarder wogen dan het belang van de appellant om aan het werk te blijven, gezien de spanningen die waren ontstaan door zowel een integriteitsonderzoek als een onderzoek naar ongewenst gedrag op de werkvloer. De Raad concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig was, gezien de ernst van de integriteitsschending en het belang van integriteit binnen de gemeentelijke organisatie.