ECLI:NL:CRVB:2018:939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
17/1600 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurige zorg op basis van somatische en zintuiglijke grondslagen zonder noodzaak voor permanent toezicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellante, geboren in 1952, had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke door het CIZ was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een medisch advies dat concludeerde dat er geen noodzaak was voor permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid, omdat de somatische en zintuiglijke grondslagen van appellante niet daartoe leidden. De medisch adviseur van CIZ had vastgesteld dat appellante lijdt aan lichamelijke en psychische klachten, maar geen aanwijzingen voor dementie of een andere psychogeriatrische aandoening kon vinden. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 14 februari 2018 heeft appellante nieuwe medische informatie overgelegd, waaronder een brief van een neuroloog en een assessment van een verpleegkundige. De Raad heeft echter geoordeeld dat de eerdere medische adviezen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het CIZ. De Raad concludeerde dat de cognitieve beperkingen van appellante niet konden worden toegeschreven aan dementie, en dat de somatische en zintuiglijke problematiek geen psychogeriatrische grondslag rechtvaardigde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.1600 WLZ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
12 januari 2017, 16/2195 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

Datum uitspraak: 28 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Mampel, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018. Namens appellante is mr. Mampel verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris‑Kindt en mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op [datum in] 1952, is bekend met lichamelijke en psychische klachten en visusklachten. Appellante had een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Appellante heeft eind november 2015 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 4 januari 2016 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 4 januari 2016 gemaakte bezwaar heeft de medisch adviseur van CIZ op 20 juli 2016 een advies uitgebracht. De medisch adviseur heeft de in het dossier aanwezige informatie van de behandelaars en zorgverleners van appellante bij zijn advisering betrokken. Verder heeft de medisch adviseur telefonisch contact gehad met de huisarts. De huisarts heeft meegedeeld dat appellante voornamelijk beperkt is door de nog slecht ingestelde diabetes en dat zij daarnaast een blijvend slechte visus heeft. Appellante is bij de huisarts niet bekend met psychische problematiek en hij heeft geen aanwijzingen voor een beginnende dementie. Weliswaar had appellante een lage MMSE, maar deze score valt volgens de huisarts te verklaren vanuit een taalbarrière in combinatie met ongeletterdheid van appellante. De huisarts is bereid appellante door te verwijzen voor nader onderzoek door een geriater indien de familie dit wenst. Op basis van de verkregen informatie heeft de medisch adviseur vastgesteld dat sprake is van een somatische en zintuiglijke grondslag. Er is sprake van een verminderde hart- en nierfunctie en van diabetes. Hierdoor is de conditie van appellante verminderd en heeft zij hulp nodig bij de ADL. De diabetes is soms ontregeld, maar dit kan volgens de medisch adviseur voorkomen worden door het insuline spuiten over te nemen. Dit betreft planbare zorgmomenten. Verder kan appellante zich ondanks de slechte visus voldoende in huis oriënteren. De medisch adviseur concludeert op basis hiervan dat de aanwezige grondslagen niet tot een noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid leiden. Volgens de medisch adviseur is het mogelijk dat appellante in verband met bijkomende problematiek wel is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid, maar hiervoor dient eerst verder onderzoek plaats te vinden.
1.4.
Bij besluit van 1 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar, onder verwijzing naar het medisch advies van 20 juli 2016, ongegrond verklaard.
1.5.
Hangende het beroep tegen het bestreden besluit is bij appellante een neuropsychologisch onderzoek uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat het totale beeld fors gestoorde prestaties laat zien op alle onderzochte cognitieve terreinen en dat appellante hiermee op dementieel niveau scoort. Gelet op haar gebrekkige inzet, slechte visus, de cultuurbarrière en de negatieve invloed van de op de voorgrond staande stemmingsproblemen, kunnen over de ernst en causaliteit van de gevonden cognitieve stoornissen geen betrouwbare conclusies worden getrokken. Onder meer op basis van de resultaten van dit neuropsychologisch onderzoek heeft de geriater geconcludeerd dat cognitieve stoornissen aanwezig zijn, maar dat het stellen van de diagnose dementie lastig is.
1.6.
De medisch adviseur van CIZ heeft op 10 november 2016 nader advies uitgebracht. Volgens de medisch adviseur kan op basis van de onder 1.5 genoemde informatie geen psychogeriatrische grondslag worden vastgesteld. De geriater heeft immers niet kunnen vaststellen dat de cognitieve stoornissen het gevolg zijn van dementie. Wel heeft de geriater vastgesteld dat in het niveau van functioneren van appellante de niet of nauwelijks behandelde stemmingsklachten een duidelijke rol spelen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat de medische adviezen van CIZ op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dat appellante in verband met de somatische en zintuiglijke problematiek niet is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid en dat met het neuropsychologisch onderzoek en de bevindingen van de geriater niet aannemelijk is geworden dat de grondslag psychogeriatrie aan de orde is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank en CIZ op basis van de beschikbare informatie niet tot hun conclusies konden komen. Appellante had in de gelegenheid moeten worden gesteld om nieuwe medische informatie te overleggen. Appellante heeft vervolgens op 6 februari 2018 een brief van neuroloog A.E.J. Sijben van het Medisch Spectrum Twente (MST) van
10 juli 2017 overgelegd. Ook heeft zij een door een verpleegkundige in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 op 26 januari 2017 verricht assessment overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat CIZ het bestreden besluit mocht baseren op het advies van de medisch adviseur van CIZ van 20 juli 2016. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is. Gelet op de op dat moment beschikbare informatie bestond er geen aanleiding voor de medisch adviseur om zelf nader medisch onderzoek te (laten) verrichten. Dat de somatische en zintuiglijke grondslagen niet leiden tot een noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid heeft de medisch adviseur duidelijk toegelicht en dit wordt door appellante ook niet bestreden. De destijds aanwezige MMSE leverde, mede gelet op de daarop door de huisarts verstrekte toelichting, geen aanwijzing voor een psychogeriatrische grondslag op, zodat nader onderzoek daarnaar achterwege kon blijven. Dit wordt niet anders door de opmerking van de medisch adviseur dat verder onderzoek naar de bijkomende problematiek moet plaatsvinden, omdat deze opmerking enkel betrekking heeft op de bereidheid van de huisarts om met instemming van de familie door een geriater nader onderzoek naar de cognitieve problemen van appellante te laten verrichten.
4.2.
Uit de door appellante in beroep overgelegde informatie, zoals weergeven in 1.5, volgt dat niet is vast te stellen of de cognitieve beperkingen van appellante voortkomen uit (beginnende) dementie. In navolging van de medisch adviseur heeft CIZ hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om alsnog een psychogeriatrische grondslag aanwezig te achten.
4.3.
Ook de door appellante in hoger beroep ingediende stukken leiden niet tot het oordeel dat CIZ ten onrechte geen psychogeriatrische grondslag heeft aangenomen. Uit de informatie van de neuroloog van 10 juli 2017 blijkt dat appellante zeer slecht functioneert op basis van somatische multiproblematiek en depressie met ook cognitieve klachten. De neuroloog deelt mee dat een cross culturele dementietest bij appellante niet mogelijk is en dat ook een ergotherapeutische beoordeling niet zal bijdragen aan de oordeelsvorming. Uit de beeldvorming, door onder meer een CT-cerebrum, zijn volgens de neuroloog geen aanwijzingen voor vasculaire dementie of Alzheimer naar voren gekomen. Ook uit de verdere stukken die appellante in hoger beroep heeft overgelegd blijkt niet dat bij haar sprake is van dementie of een andere aandoening die meebrengt dat bij haar sprake is van een psychogeriatrische grondslag.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) L. Boersma

UM