ECLI:NL:CRVB:2018:918

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
17-4353 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van overbruggingstoelage bij overgang naar een functie in lagere rang binnen de krijgsmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van betrokkene, die een overbruggingstoelage had aangevraagd na een overgang naar een functie in een lagere rang binnen de krijgsmacht. Betrokkene was van 1986 tot 1997 beroepsmilitair en had daarna een aanstelling als reservist. In 2005 werd hij aangesteld als reservist in een lagere rang, wat leidde tot een lager salaris. Betrokkene verzocht om een overbruggingstoelage, maar deze werd afgewezen omdat de Raad oordeelde dat er geen sprake was van een overgang naar een functie binnen dezelfde rang, zoals vereist volgens artikel 9 van het Inkomstenbesluit militairen (IBM). De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat de voorwaarden voor de overbruggingstoelage niet waren vervuld, aangezien de rangverlaging vrijwillig was en niet het gevolg van een wijziging binnen dezelfde aanstelling. De Raad concludeerde dat de uitleg van de regelgeving niet in het voordeel van betrokkene was en dat de aangevallen uitspraak terecht was.

Uitspraak

17/4353 MAW, 17/6329 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 mei 2017, 16/7794 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Commandant Landstrijdkrachten (commandant)
Datum uitspraak: 22 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. B. Damen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Damen. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Verkroost.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft van 18 augustus 1986 tot 1 oktober 1997 een aanstelling als
beroepsmilitair voor onbepaalde tijd bij de [Dienstonderdeel 1] ([Dienstonderdeel 1]) gehad, laatstelijk in de rang van [rang 1]. Aan betrokkene is met ingang van 1 oktober 1997 eervol ontslag verleend, onder gelijktijdige aanstelling voor onbepaalde tijd als reservist bij de [Dienstonderdeel 1] in de rang van [rang 1].
1.2.
Bij besluit van 7 maart 2005 is betrokkene, na diens sollicitatie naar deze functie, met
ingang van 14 februari 2005 voor bepaalde tijd (vier jaren) aangesteld als reservist bij de [Dienstonderdeel 2] ([Dienstonderdeel 2]) in de rang van [rang 2]. Deze rang is twee rangen lager dan de rang van [rang 1].
1.3.
Bij besluit van 14 november 2008 is betrokkene met ingang van 14 februari 2009 voor onbepaalde tijd aangesteld als reservist en ingedeeld bij de [Dienstonderdeel 2] in de rang van [rang 2].
1.4.
Op 23 september 2015 heeft betrokkene de commandant verzocht om hem een overbruggingstoelage toe te kennen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van het Inkomstenbesluit militairen (IBM), omdat hij met ingang van 14 februari 2005 als [rang 1] van de [Dienstonderdeel 1] is overgegaan naar de [Dienstonderdeel 2] als [rang 2].
1.5.
Bij besluit van 22 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 augustus 2016 (bestreden besluit), is deze aanvraag afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van het IBM, omdat de vermindering
van het salaris het gevolg is van het vrijwillig aangaan van een nieuwe aanstelling per
14 februari 2005 als reservist in een lagere rang, waaraan een lager salaris is gekoppeld, en niet van een wijziging van bestemming naar een ander krijgsmachtdeel binnen één aanstelling zonder wijziging in rang
.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen. De door de commandant in het bestreden besluit genoemde voorwaarden zijn niet opgenomen in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van het IBM. Een redelijke uitleg van dit artikel brengt echter mee dat de voorwaarde van een doorlopende aanstelling kan worden gesteld. Aan deze voorwaarde is hier voldaan. Wat betreft de voorwaarde van een onvrijwillige overgang stelt de rechtbank vast dat op grond van artikel 12a van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) indeling bij een ander operationeel commando altijd plaatsvindt op basis van vrijwilligheid, zodat dit op zich geen reden kan zijn om een overbruggingstoelage te weigeren. Aangaande de voorwaarde dat sprake moet zijn van een lager salaris dat niet samenhangt met toekenning van een lagere rang, stelt de rechtbank vast dat in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het IBM expliciet is opgenomen dat een overbruggingstoelage wordt toegekend als het lagere salaris samenhangt met toekenning van een lagere rang. Kennelijk was de bedoeling van de besluitgever niet, gezien de redactie van het eerste lid, onder b, om ook bij overgang naar een ander operationeel commando het lagere salaris verbonden aan toekenning van een lagere rang te compenseren.
3.1.
Betrokkene heeft in hoger beroep, voor zover hier van belang, aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat als het de bedoeling van de regelgever was om een lager salaris gekoppeld aan een lagere rang te compenseren met een overbruggingstoelage, hij dat wel in de regelgeving zou hebben opgenomen. De tekst van artikel 9, eerste lid, van het IBM geeft volgens betrokkene geen aanleiding tot de door de rechtbank toegepaste restrictie.
3.2.
De commandant heeft in het incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er in het geval van betrokkene sprake is van één doorlopende aanstelling, omdat sinds de invoering om het Flexibel Personeelssysteem (FPS) in 2008 een
militair die naar een ander operationeel commando overgaat niet wordt ontslagen en opnieuw wordt aangesteld. De rechtbank heeft miskend dat de overgang van betrokkene in 2005 plaatsvond, vóór de invoering van het FPS. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van het IBM is niet van toepassing in geval van een nieuwe aanstelling in een lagere rang, uit vrije wil, zoals deze in 2005 heeft plaatsgevonden. Toepasselijkheid van de overbruggingstoelage zou dan tot onbedoelde compensatie van bewust gekozen lager salaris leiden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Het verzoek van betrokkene is te beschouwen als een verzoek om terug te komen van eerdere, in rechte vaststaande besluitvorming. Op de salarisspecificaties uit de bewuste periode is zichtbaar geweest dat geen toekenning van een overbruggingstoelage of compensatie uit anderen hoofde voor het lagere salaris heeft plaatsgevonden. Over de door betrokkene gewenste aanspraken over de periode vanaf 14 maart 2005 heeft dus indertijd besluitvorming plaatsgevonden. Daartegen had in bezwaar en beroep kunnen worden opgekomen.
4.1.2.
De commandant heeft het verzoek van betrokkene bij het besluit van 22 maart 2016 op inhoudelijke gronden afgewezen. Voor het door de bestuursrechter te hanteren toetsingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 7 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:500. Voor de onderhavige zaak betekent dit dat, gelet op de inhoudelijke beoordeling door de commandant van het verzoek van betrokkene, de Raad aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden deze inhoudelijke beoordeling en afwijzing door de commandant zal toetsen.
4.2.
Artikel 9, eerste lid, van het IBM luidt als volgt:
“1. Een militair wiens salaris vermindering ondergaat, heeft aanspraak op een overbruggingstoelage ten bedrage van die vermindering, indien hij:
a. na een verandering in zijn dienstverhouding tot het Rijk - in verband met het volgen van een opleiding wordt aangesteld in een lagere rang; of
b. na overgang naar een ander krijgsmachtdeel aanspraak heeft op een lager salaris.”
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het IBM in dit geval geen toepassing vindt omdat geen sprake is van een opleidingssituatie.
4.4.1.
Het gaat hier om de uitleg van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van het IBM in een geval waarin sprake is van een overgang naar een ander krijgsmachtdeel in een functie die twee rangen lager is, op basis van een sollicitatie naar die functie met een nieuwe aanstelling als gevolg.
4.4.2.
De Raad volgt betrokkene niet in zijn stelling dat sprake is van een doorlopende aanstelling, die is ‘omgezet’ in die als reservist voor bepaalde tijd bij de [Dienstonderdeel 2]. De gedingstukken, waaronder de aanstellingsbesluiten, bieden hiervoor geen aanknopingspunt. De term omzetting is daarin niet te vinden. In het besluit van 7 maart 2005 is vermeld dat betrokkene is aangesteld als militair bij het reservepersoneel en dat deze aanstelling plaatsvindt bij de [Dienstonderdeel 2]. Weliswaar is geen besluit tot ontslag als reservist bij de [Dienstonderdeel 1] voorhanden (anders dan bij de aanstelling van 1 oktober 1997), maar dit maakt het voorgaande niet anders. De Raad kent daarbij mede betekenis toe aan het feit dat de aanstelling uit 1997 een aanstelling voor onbepaalde tijd was en de onderwerpelijke aanstelling voor bepaalde tijd is.
4.4.3.
Vanaf de invoering van het FPS in 2008 vindt de aanstelling plaats bij de krijgsmacht en is sprake van een indeling bij een operationeel commando (voorheen krijgsmachtdeel). Sindsdien is - met andere woorden - sprake van een doorlopende aanstelling bij overgang naar een ander krijgsmachtdeel. Ten tijde van het besluit van 7 maart 2005 was het FPS echter nog niet ingevoerd, zodat het op dit punt relevantie mist.
4.4.4.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent dat het incidenteel hoger beroep slaagt.
4.5.
Een redelijke uitleg van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van het IBM brengt mee dat sprake moet zijn van een overgang naar een ander krijgsmachtdeel in een functie in dezelfde rang, maar waaraan een lager salaris is verbonden, om in aanmerking te komen voor de overbruggingstoelage. Een andere uitleg zou meebrengen dat een militair in een hoge rang, die om hem persoonlijk moverende reden, zoals bij betrokkene ook het geval was, kiest voor een functie in een lage rang met dienovereenkomstig lager salaris een overbruggingsuitkering zou toekomen. Dit strookt niet met de kennelijke bedoeling van de regelgever. Uit de Nota van Toelichting (Staatsblad 1996, 27) blijkt immers dat de regelgever het mogelijk heeft willen maken om, anders dan voorheen, in het geval dat militairen overgaan naar een ander krijgsmachtdeel en als gevolg daarvan achteruitgaan in salaris een overbruggingsuitkering toe te kennen. Temeer nu anders dan in onderdeel a van de bewuste bepaling de rangsverlaging in onderdeel b niet voorkomt, volgt de Raad de uitleg van de rechtbank dat het hierbij moet gaan om een overgang binnen dezelfde rang.
4.6.
Reeds omdat in het geval van betrokkene geen sprake is van overgang naar een functie binnen dezelfde rang kan hij geen aanspraak maken op de verzochte overbruggingstoelage. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
4.7.
Weliswaar is in 4.4.2 geconcludeerd dat het incidenteel hoger beroep slaagt, maar dit leidt niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat het dictum van de uitspraak, te weten dat het beroep van appellant ongegrond is, gezien wat in 4.1.1 tot en met 4.6 is overwogen, juist is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en H. Lagas en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van F. Demiroǧlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) F. Demiroǧlu

LO