In deze zaak heeft appellante, geboren in 1928 en ernstig beperkt in haar mobiliteit, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer om haar een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) voor een passagier te verstrekken. De aanvraag werd op 22 augustus 2016 ingediend, maar op 3 oktober 2016 afgewezen. Het college baseerde deze afwijzing op het medisch advies van ProCompany, dat concludeerde dat appellante niet continu afhankelijk is van de bestuurder en in staat is om kortdurend te wachten op de plaats van bestemming.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en in hoger beroep herhaalde de Centrale Raad van Beroep deze conclusie. De Raad oordeelde dat de medische informatie geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de bevindingen van de medisch adviseur. Appellante stelde dat haar astmatische klachten haar belemmeren om zelfstandig te wachten, maar de Raad oordeelde dat zij in de praktijk in staat is om te wachten totdat de bestuurder terugkeert. De Raad bevestigde dat het college de aanvraag op juiste gronden had afgewezen, en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een GPK voor een passagier.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen in het besluitvormingsproces van het college en bevestigt dat de regelgeving correct is toegepast. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.