ECLI:NL:CRVB:2018:913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
17/5792 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier op basis van mobiliteitsbeperkingen

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1928 en ernstig beperkt in haar mobiliteit, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer om haar een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) voor een passagier te verstrekken. De aanvraag werd op 22 augustus 2016 ingediend, maar op 3 oktober 2016 afgewezen. Het college baseerde deze afwijzing op het medisch advies van ProCompany, dat concludeerde dat appellante niet continu afhankelijk is van de bestuurder en in staat is om kortdurend te wachten op de plaats van bestemming.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en in hoger beroep herhaalde de Centrale Raad van Beroep deze conclusie. De Raad oordeelde dat de medische informatie geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de bevindingen van de medisch adviseur. Appellante stelde dat haar astmatische klachten haar belemmeren om zelfstandig te wachten, maar de Raad oordeelde dat zij in de praktijk in staat is om te wachten totdat de bestuurder terugkeert. De Raad bevestigde dat het college de aanvraag op juiste gronden had afgewezen, en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een GPK voor een passagier.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen in het besluitvormingsproces van het college en bevestigt dat de regelgeving correct is toegepast. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.5792 BABW

Datum uitspraak: 28 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 juli 2017, 17/1284 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar zoon [naam zoon] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. P.C. van Aller.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1928, is ernstig beperkt in haar mobiliteit. Zij is onder meer bekend met gewrichtsproblemen aan haar knieën en heup, cardiale problemen en allergische klachten. Zij beschikte in haar voormalige woonplaats Rotterdam over een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) voor een bestuurder.
1.2.
Op 22 augustus 2016 heeft appellante een aanvraag gedaan om een GPK voor een passagier.
1.3.
Bij besluit van 3 oktober 2016 heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet continu afhankelijk is van de bestuurder. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Op verzoek van het college heeft de medisch adviseur van ProCompany op
21 november 2016 een medisch advies uitgebracht, aangevuld op 24 december 2016. De medisch adviseur heeft een huisbezoek verricht en een brief van de huisarts van appellante van 7 december 2016 bij zijn medisch onderzoek betrokken. Volgens de medisch adviseur is appellante ernstig beperkt in haar mobiliteit. Staan is slechts kortdurend mogelijk en lopen is zeer beperkt mogelijk. Zij kan zich buitenshuis met behulp van krukken maximaal 20 meter verplaatsen en bij slecht weer is ondersteuning nodig vanwege valgevaar. Zij moet verder bij het in- en uitstappen van een auto geholpen worden. Op de plek van bestemming kan zij kortdurend zittend wachten totdat de bestuurder de auto heeft geparkeerd. Er zijn geen somatische of psychische redenen waarom zij daartoe niet in staat zou zijn. Tegen slecht weer kan zij zich kleden. De astmatische en allergische klachten van appellante beschouwt de medisch adviseur als onvoldoende zwaarwegend, mede omdat deze zouden betekenen dat appellante zich nooit in de openbare ruimte zou kunnen begeven. Bovendien hoeft appellante slechts enkele minuten te wachten op de bestuurder.
1.5.
Bij besluit van 10 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het college, onder verwijzing naar het medisch advies van ProCompany, het bezwaar tegen het besluit van 3 oktober 2016 ongegrond verklaard. Appellante is in redelijkheid niet in staat een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Zij is echter wel in staat om zelfstandig zittend te wachten tot de bestuurder de auto heeft geparkeerd. Daarom voldoet zij niet aan de voorwaarde dat zij continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder. Appellante heeft beroep bij de rechtbank ingesteld tegen dit besluit.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek naar de beperkingen van appellante voldoende zorgvuldig verricht. Het college heeft daarom het medisch advies van ProCompany mogen volgen en kunnen beslissen dat appellante niet in aanmerking komt voor een GPK.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante komt zij wel in aanmerking voor een GPK passagier, omdat zij vanwege haar astmatische klachten niet zelfstandig kan wachten tot de bestuurder de auto heeft geparkeerd.
Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt een brief overgelegd van haar longarts van 21 juli 2017. Verder heeft appellante aangevoerd dat de door het college gehanteerde regelgeving ten nadele van appellante afwijkt van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene met een adres is ingeschreven in de basisregistratie personen, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.2.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling kunnen passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen.
4.3.
Het college heeft artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b van de Regeling aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. De beroepsgrond van appellante dat het college voor haar andere en nadeligere regelgeving heeft toegepast slaagt dus niet.
4.4.
Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of appellante voldoet aan de voorwaarde dat zij voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder. Het college heeft zich, onder verwijzing naar het medisch advies van ProCompany, op het standpunt gesteld dat appellante in staat moet worden geacht om op de plaats van bestemming, al dan niet zittend, alleen te wachten totdat de bestuurder de auto heeft weggebracht.
4.5.
De door appellante overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de medisch adviseur. Uit deze medische informatie blijkt namelijk niet dat appellante niet even alleen kan wachten totdat de auto is geparkeerd of opgehaald. Tijdens het verhandelde ter zitting is ook gebleken dat appellante in de praktijk wacht totdat haar bestuurder zich bij haar vervoegt. Met de rechtbank is de Raad daarom van oordeel dat het college op basis van het medisch advies van ProCompany het verzoek van appellante om een GPK passagier mocht afwijzen. Appellante en haar zoon ervaren deze afwijzing als een gebrek aan respect voor oudere mensen. Dit is een te respecteren belang en tegelijkertijd maakt dit niet dat het college appellante ten onrechte een GPK passagier heeft geweigerd.
4.6.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) R.P.W. Jongbloed

OS