ECLI:NL:CRVB:2018:905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een IVA-uitkering op basis van duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar IVA-uitkering te weigeren. Appellante had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar stelde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellante met ingang van 29 september 2014 recht had op een WGA-uitkering, maar had haar bezwaar tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat de lichamelijke beperkingen van appellante niet tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid leidden.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 januari 2018 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad overwoog dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, waarbij gekeken moet worden naar de herstelkansen van de betrokken verzekerde. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de inschatting van de arbeidsongeschiktheid op 100% niet op de lichamelijke beperkingen was gebaseerd, maar op psychische klachten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad wees erop dat de inschatting van de herstelkansen ten tijde van de datum in geding correct was gemaakt, en dat de toekenning van een IVA-uitkering op een later moment hieraan niet afdeed.