ECLI:NL:CRVB:2018:902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
15/8587 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Wajong-uitkering en toeslag na schending inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de Wajong-uitkering en toeslag van appellante, die sinds 1 maart 1998 een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft een onderzoek ingesteld naar de inkomsten van appellante, waaruit bleek dat zij werkzaamheden verrichtte zonder deze te melden, wat leidde tot de conclusie dat zij de inlichtingenplicht had geschonden. Het Uwv heeft daarop de uitkering en toeslag per 1 juli 2011 ingetrokken en een bedrag van € 54.659,62 teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Gelderland. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij onder bewind stond en dat haar bewindvoerder haar had verteld dat zij de bijverdiensten niet hoefde door te geven. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat appellante gehouden kan worden aan haar verklaring van 26 mei 2014. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken op 21 maart 2018.

Uitspraak

15.8587 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 november 2015, 15/156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J.H.L. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2018. Appellante was vertegenwoordigd door mr. L.L.A. Cox. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel. Tevens was aanwezig [naam partner] , de partner van appellante.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving vanaf 1 maart 1998 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en nadien op grond van Hoofdstuk 3 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Daarnaast ontving ze met ingang van 11 februari 2010 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (Tw).
1.2.
Het Uwv heeft aanleiding gezien een onderzoek naar de inkomsten van appellante in te stellen. In het kader van dat onderzoek is appellante op 26 mei 2014 gehoord. Van de bevindingen in dat onderzoek is een rapport opgesteld, gedateerd 2 juli 2014. In dat rapport is onder meer geconcludeerd dat appellante ingeschreven stond op meerdere [sites] , dat zij op internet als [naam werkzaamheden] bekend staat, dat zij daaruit inkomsten heeft gegenereerd en dat zij van deze inkomsten geen melding heeft gemaakt.
1.3.
Op basis van de bevindingen heeft het Uwv bij besluit van 21 juli 2014 de
Wajong-uitkering van appellante en de toeslag per 1 juli 2011 ingetrokken. Bij besluit van eveneens 21 juli 2014 heeft het Uwv van appellante over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2014 een brutobedrag van € 54.659,62 aan betaalde Wajong-uitkering en toeslag teruggevorderd.
2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 21 juli 2014. Bij besluit van
3 december 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak is het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat niet in geschil is dat appellante sinds
1 juli 2011 inkomsten heeft gegenereerd door als [naam werkzaamheden] werkzaamheden te verrichten en dat zij, doordat zij dit niet gemeld heeft bij het Uwv, de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het geding gaat om de vraag of de schending van de inlichtingenplicht tot gevolg heeft dat de verstrekte uitkering en toeslag over de periode 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2014 niet schattenderwijs kan worden vastgesteld, maar in zijn geheel is teruggevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende onderzoek heeft gedaan, onder andere via raadpleging van het internet, appellante te horen op 26 mei 2014 en informatie in te winnen bij verschillende [hulplijnen] . Appellante kan gehouden worden aan haar verklaring die zij heeft afgelegd op 26 mei 2014. Er is niet gebleken dat deze onder druk tot stand is gekomen en geen juiste weergave bevat van wat appellante heeft verklaard. Appellante heeft het verslag doorgelezen en ondertekend. Er zijn bankafschriften van appellante waaruit blijkt dat door twee [hulplijnen] geld aan appellante is overgemaakt. Daarnaast is gebleken dat appellante sinds mei 2013 consulten aan huis deed en daarvoor contant betaald kreeg. Via de lijn [hulplijn] kreeg ze uitbetaald via [naam onderneming] . Appellante heeft bevestigd dat zij hier ook geld mee heeft verdiend. Zij heeft gezegd niet te willen zeggen hoeveel ze verdiende of hoeveel tijd ze aan de werkzaamheden heeft besteed, maar het wel te weten. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar werkzaamheden en inkomsten zodat het Uwv niet heeft kunnen schatten maar terecht het gehele bedrag van € 54.659,62 heeft teruggevorderd. Er is geen sprake van een dringende reden of uitzonderlijk geval op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij onder bewind stond en dat haar bewindvoerder heeft gezegd dat zij de bijverdiensten niet hoefde door te geven. Appellante stelt dat zij zwakbegaafd is en heeft vertrouwd op wat haar bewindvoerder haar vertelde. Door haar zwakbegaafdheid kon zij ook niet goed begrijpen wat het belang en de reikwijdte was van het huisbezoek. Zij was door het huisbezoek overvallen. Zij heeft stoer willen doen en haar antwoorden zijn niet weloverwogen en niet waarheidsgetrouw. Het Uwv moet bij een terugvordering zo nauw mogelijk aansluiten bij de hoogte van de bijverdiensten. De bijverdiensten zijn geenszins zo hoog dat er geen recht op uitkering meer is. Appellante heeft aangiften gedaan bij de belastingdienst van haar inkomsten, zowel van de uitkering als van de bijverdiensten over de jaren 2011, 2012 en 2013. Over 2012 en 2013 is de hoogte van de bijverdiensten definitief vastgesteld. Dit zal binnenkort ook gebeuren over 2011. Het bedrag dat teruggevorderd moet worden, moet in overeenstemming zijn met de feitelijke hoogte van de bijverdiensten. Zij heeft tot slot gesteld dat het Uwv de uitkering en toeslag ten onrechte aan appellante zelf heeft overgemaakt in plaats van aan haar bewindvoerder.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Het Uwv heeft op grond van artikel 3:18 van de Wet Wajong onderscheidenlijk artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tw de uitkering en toeslag ingetrokken en op grond van artikel 3:53 van de Wet Wajong onderscheidenlijk artikel 20, eerste lid, van de Tw de onverschuldigd betaalde uitkering en toeslag teruggevorderd.
5.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de omvang van de werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten van appellante als [naam werkzaamheden] . Voorts is terecht geoordeeld dat appellante gehouden kan worden aan haar verklaring van 26 mei 2014. Niet gebleken is dat appellante deze verklaring heeft afgelegd onder ontoelaatbare druk. Appellante is in de gelegenheid gesteld haar verklaring te lezen voordat zij het heeft ondertekend. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid binnen drie dagen haar verklaring te wijzigen. Appellantes stelling dat zij zwakbegaafd is en daarom niet waarheidsgetrouw heeft verklaard, is niet voldoende overtuigend onderbouwd. Niet gebleken is dat zij de vragen niet begreep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de begaafdheid van appellante nader besproken in het rapport van 27 maart 2017 en zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat appellante niet in staat was te handelen naar de verplichtingen die voortvloeien uit het ontvangen van een Wajong-uitkering. Ook is niet gebleken dat zij niet in staat was tijdig hulp in te roepen.
5.4.
Appellante heeft verklaard dat zij, behalve dat zij geld op haar rekening kreeg gestort, ook contant geld heeft ontvangen. Ook heeft zij verklaard consulten aan huis gegeven te hebben waarvoor ze ook contant betaald heeft gekregen. Zij heeft bewust geen inzicht willen geven in de hoogte van de verdiensten. Om die reden heeft het Uwv geen schatting van de verdiensten kunnen maken en is terecht overgegaan tot het terugvorderen van het gehele bedrag aan uitkering en toeslag over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2014.
5.5.
Met betrekking tot de stelling van appellante dat het Uwv de uitkering en toeslag aan haar heeft overgemaakt en niet aan haar bewindvoerder overweegt de Raad dat appellant zelf het rekeningnummer heeft doorgegeven waarop zij de uitkering en toeslag wilde ontvangen. Pas na 28 augustus 2014 is het Uwv van de bewindvoering op de hoogte gesteld. Er is geen reden om aan te nemen dat het Uwv de uitkering niet bevrijdend heeft betaald.
6. De overwegingen in 5.2 tot en met 5.5 leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Boersma

UM