ECLI:NL:CRVB:2018:888
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet met betrekking tot lijfrente en vermogenstoets
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ongegrond had verklaard. Appellante had op 19 februari 2015 bijstand aangevraagd en op 20 maart 2015 de aanvraag ingediend, waarbij zij aangaf bezittingen te hebben in de vorm van lijfrentepolissen en levensverzekeringen. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat appellante over voldoende middelen beschikt om in haar levensonderhoud te voorzien, omdat zij aanspraak kan maken op haar verzekeringen. De afkoopwaarde van de lijfrente en levensverzekering lag boven het vrij te laten vermogen.
De rechtbank heeft de afwijzing van het college bevestigd, waarbij het college had geanticipeerd op de Wet vrijlating lijfrenteopbouw, die op 1 april 2016 in werking trad. Appellante betoogde dat het college niet op de juiste wijze had geanticipeerd op deze wet en dat de voorwaarden voor de beoordeling van haar aanvraag niet cumulatief, maar alternatief moesten worden geïnterpreteerd. De Raad overweegt dat appellante niet voldoet aan de cumulatieve eisen die het college hanteerde en dat het beleid van het college om te anticiperen op toekomstige wetgeving als buitenwettelijk begunstigend beleid moet worden aangemerkt.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad concludeert dat het college zijn beleid consistent heeft toegepast en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.