Op 20 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Limburg. De zaak betreft appellante en haar partner D, die sinds 26 augustus 2010 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een anonieme melding dat D meer werkte dan opgegeven, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand over de periode van 1 augustus 2011 tot 1 april 2013 en de terugvordering van € 25.496,45. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Raad de intrekking en terugvordering bevestigd, omdat appellante en D de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad oordeelde dat het college voldoende bewijs had geleverd dat D meer uren werkte dan opgegeven. De Raad heeft echter het besluit tot verlaging van de bijstand van appellante vernietigd, omdat het college niet had aangetoond dat D verwijtbaar gedrag had vertoond. De Raad heeft het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.006,- bedragen.