ECLI:NL:CRVB:2018:847
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en afbouw van toelage ambtenaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank oordeelde dat de minister van Justitie en Veiligheid in redelijkheid de toelage van appellant heeft kunnen intrekken en afbouwen. Appellant, werkzaam bij het ministerie, ontving een maandelijkse toelage van € 600,- die niet aan zijn detachering was gekoppeld. De minister heeft deze toelage per 1 september 2016 ingetrokken, wat appellant niet kon aanvaarden. De rechtbank oordeelde dat appellant erop mocht vertrouwen dat de toelage deel uitmaakte van zijn bezoldiging, maar dat de minister in redelijkheid tot intrekking kon overgaan. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de minister niet in redelijkheid tot intrekking en afbouw van de toelage had kunnen overgaan en dat de rechtbank de minister had moeten veroordelen in de kosten van het bezwaar. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister de toelage tot 1 januari 2018 moet doorbetalen, omdat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat er wezenlijke wijzigingen waren die de intrekking rechtvaardigden. Tevens werd de minister veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 1.992,- bedragen, en het griffierecht van € 250,- moest vergoeden.